Apostelgenootschap, laat je systeem onderzoeken
Marjolein Sanders
30-05-2020
Als apostelkind zat je op het kinderkoor, dat geregeld bijdroeg aan de dienst. De liedteksten gingen vooral over dienstbaar zijn en luisteren naar ”het Apostelwoord”.
Het Apostolisch Genootschap roept oud-leden op hun verhaal te delen (RD 25-5). Ze kunnen deelnemen aan een dialoogbijeenkomst, geleid door mediators. Positief is dat het genootschap wil handelen maar tegen de aanpak heb ik grote bezwaren.
Lees ookApostolisch Genootschap wil dialoog na kritiek ex-leden
Ik ben een ”apostelkind”, in de jaren 70 en 80 opgegroeid in het Apostolisch Genootschap, zoals Renske Doorenspleet in haar boek ”Apostelkind” beschrijft. Door haar analytische en genuanceerde schrijfstijl weet zij vanuit historisch perspectief haarfijn te schetsen hoe de gesloten, normerende cultuur van het genootschap het opgroeien van kinderen heeft kunnen belemmeren en beïnvloeden. Dat dit bij een grote groep apostelkinderen het geval is geweest, blijkt uit de vele reacties op sociale media. Deze reacties variëren van opluchting, door her- en erkenning, tot het delen van soms traumatische ervaringen. Ze maken óók duidelijk dat het boek ”Apostelkind” niet zozeer het verhaal van een individu of van enkelen is, maar de geschiedenis vertelt van een groep, een groep apostelkinderen.
Lees ook„Elke dag bedankte ik onze lieve Apostel”
Wat mij opvalt aan de reacties van het Apostolisch Genootschap in mediaberichten, bijvoorbeeld in het RD, is dat soms de gekozen formuleringen de werkelijkheid versmallen. Zo heerste er tot ver in de jaren 80 een sterk normerende, gesloten cultuur binnen het genootschap, met een absolute rol voor de apostel. Inderdaad de Geestelijk Leider, die gezien en aangesproken werd als Vader, Zielenvriend, Leidsman, God als Apostel, Leidend Voorbeeld en Levende Norm. De afhankelijkheidsrelatie die door deze absolute apostelrol ontstond, kwam ook tot uiting in de taal, in rituelen en in omgangsvormen binnen het genootschap. De formulering „er heerste een hiërarchische cultuur met een belangrijke rol voor de apostel” lijkt me daarom wat eufemistisch uitgedrukt.
Externe partij
Mijn eerste bezwaar is dat het genootschap aanstuurt op een relatiegerichte aanpak, van groep tot individu. Ik ben verbaasd dat een (religieuze) organisatie die zich bezighoudt met de „geestelijke verzorging van mensen” hiervoor kiest. Uit de vele reacties op sociale media kunnen signalen opgepikt worden die wijzen op mogelijke misstanden en emotioneel of psychisch leed. Dit is precaire materie, waarin het genootschap zelf betrokken is.
Was het niet passender geweest als het genootschap een onafhankelijke, derde partij had geraadpleegd en zichzelf vragen had gesteld als: Wat speelt er precies? Hoe groot is de groep mensen die last heeft (gehad) van het opgroeien in het genootschap en hoe bereiken we hen? Wat is er nodig? Ik mis deze zelfkritische houding en introspectie. Bovendien lijkt het mij welhaast onmogelijk om in dit soort gevoelige situaties als directbetrokkene zelf een passende aanpak te kunnen ontwikkelen. Ook hierin is een onafhankelijke, externe partij nodig.
Mijn tweede bezwaar is dat een groot deel van de jeugd uit de jaren 70 en 80 in de loop des tijds uit het genootschap is vertrokken. Zestig van hen hebben gereageerd op de onlangs gedane oproep, van wie er twintig willen deelnemen aan de dialoogbijeenkomst. Maar hoe representatief is deze groep? Wat doet het genootschap met apostelkinderen die het niet bereikt met deze aanpak?
Schijntegenstelling
Mijn derde bezwaar is dat in de gekozen aanpak de ervaringen en gevoelens van de apostelkinderen die zich in het boek van Doorenspleet herkennen centraal staan. Hierdoor lijkt er een tweedeling te zijn tussen enerzijds apostelkinderen die wél te lijden hebben gehad van hun jeugd binnen het genootschap en anderzijds zij die hiervan niet te lijden hebben gehad. Dit is echter een schijntegenstelling.
Het is geen verdienste om beschadigd te raken door het opgroeien in een disfunctioneel systeem, net zomin als het een verdienste is om daardoor níet beschadigd te raken. Er is geen tweedeling. Er is echter wél een systeem dat meer negatieve effecten op het leven van mensen heeft gehad dan men binnen het genootschap had gedacht. Juist dáárom zouden niet de ervaringen en gevoelens van apostelkinderen centraal moeten staan, maar de kenmerken en werkwijzen van het systeem zelf.
Ik zou het genootschap dan ook willen oproepen om al zijn jeugdrichtlijnen, andere documentatie en beeldmateriaal uit de periode „van hiërarchisch leiderschap” te laten onderzoeken door bijvoorbeeld godsdienstpsychologen en/of ontwikkelingspsychologen, pedagogen of ethici. Om zo daadwerkelijk te kunnen begrijpen wat de effecten zijn geweest van de aanpak en cultuur binnen het genootschap uit die tijd en om hieruit lessen voor de toekomst te kunnen trekken.
Breder perspectief
Ik hoop dat de media de overkoepelende, maatschappelijke vragen die in het boek ”Apostelkind” centraal staan meer gaan belichten en onderzoeken: Hoe heeft het in het vrije, democratische Nederland kunnen gebeuren dat zo’n grote groep kinderen heeft moeten opgroeien in twee parallelle werelden, terwijl de buitenwereld hier geen oog voor had? En hoe is de situatie nú in ons land? Groeien hier nog steeds kinderen op in gesloten, normerende (religieuze) systemen waarin ze niet of beperkt de vrijheid hebben om te zijn wie ze zijn? Welke rol hebben wij als samenleving hierin?
Deze vragen zetten het verhaal van ”Apostelkind” in een breder perspectief en maken het een interessant en belangrijk boek, óók voor niet-apostelkinderen.
De auteur is werkzaam in het onderwijs.