Deel 2: over verzuiling en religie, en over de geloofsgroep waar politicoloog Arend Lijphart (1936) zelf in opgroeide, de Christian Scientists
Klik hier voor deel 1: over Amerika en Nederland, polarisatie en verzuiling
Het eerste deel van het interview eindigden we in Amerika, over de huidige politiek en polarisatie daar. Maar ik wil even terug naar de Nederlandse geschiedenis… In je vroege werk beschrijf je hoe Nederland was opgedeeld met de katholieken, protestanten, socialisten en liberalen in aparte zuilen. Toch pasten de kleinere groepen niet in dit verzuilingsplaatje. Groepen zoals de Christian Scientists en het Apostolisch Genootschap gingen hun eigen weg en bleven verborgen. Hoe valt dat met elkaar te rijmen?
“Die kleine groepen waren in feite kleine ‘zuiltjes’. De grote zuilen konden binnen de eigen grenzen grotendeels zichzelf besturen en hun eigen gang gaan. Van dat recht hebben kleinere groepen ook dankbaar gebruik kunnen maken. Maar in het grotere politieke geheel hebben ze natuurlijk weinig invloed kunnen uitoefenen. Ze trokken zich nergens wat van aan en bevonden zich in hun eigen wereld. Ze werden makkelijk vergeten omdat ze te klein zijn. Ze kregen daardoor geen aandacht, raakten nog meer in de marge, en nog meer afgesloten van hun omgeving. Hierdoor is er ook weinig expertise rondom die kleinere gesloten groepen in Nederland. Dat is erg jammer.”
De kleintjes pasten dus niet in het algemene plaatje met de vier grote zuilen, maar tegelijkertijd profiteerden ze daar ook juist van.
“Ja. Zulke groepen raakten extra gesloten. Maar dat gold weer niet voor de allerkleinste groepen. Tijdens mijn jeugd woonde ik op de Veluwe waar ik opgroeide als Christian Scientist. Omdat er heel weinig Christian Scientists (ik noem ze ook wel “CS’ers”) in Nederland waren, was het niet echt een groep, en dus geen gesloten wereld. Maar op mijn 19de jaar vertrok ik naar Amerika waar veel meer CS’ers woonden. Daar waren ze wel degelijk een aparte groep.”
Het geloof is ontstaan in Amerika. Hoe?
“In 1875 schreef Mary Baker Eddy haar boek Science and Health, waarin ze betoogde dat ziekte een illusie was. Dit boek vormt samen met de Bijbel de basis van het geloof. Het werd de snelst groeiende religie in de Verenigde Staten, met bijna 270.000 leden in 1936. Het aantal leden is drastisch afgenomen en nu zijn er minder dan 40.000 CS’ers, hoewel er onduidelijkheid over is. Maar in Amerika was er dus een behoorlijk grote groep. Met een eigen tijdschrift, eigen boeken, en zelfs een eigen kleine universiteit: als 19-jarige ging ik naar het Christian Science college waar ik een goede opleiding heb gekregen in de politicologie.”
Kan je meer vertellen over het CS-geloof?
“In Amerika is de CS-kerk een aparte wereld, met een eigen taalgebruik. De CS-kerk heeft geen rituelen zoals bijv. in de Katholieke kerk. Zondagsdiensten bestaan voornamelijk uit het oplezen van bijbelteksten en gedeelten van het CS-leerboek Science and Health. De woensdagavonddiensten zijn getuigenis-diensten waarin de leden voor elkaar getuigenissen kunnen afleggen over hoe CS hen geholpen heeft. Dat is iets aparts en kan misschien een ritueel genoemd worden.
Het taalgebruik is ook anders. Eén aspect van CS dat buitenstaanders vaak kennen is het geloof in gebedsgenezing. Dat is inderdaad een belangrijk deel van CS. Daarbij horen ook speciale termen. Als je maar ‘de waarheid weet’, dan moet het wel goed met je gaan. Dat is dan een ‘demonstration’, een ‘working out’. Je kunt ‘demonstrate good health’ en ‘demonstrate success’ en ‘demonstrate supply’. Dat moet je echter heel goed weten. En dan moet je je niet laten verleiden door verkeerde ‘beliefs’, ‘illusions’, ‘challenges’ en ‘errors’. God is zowel goed als almachtig, en daarom bestaan kwaad, ziekte, en ongelukken in feite niet.”
In Boston staat een CS-kerk. Toen Martin en ik er woonden, konden we er niet omheen. Een imposant bouwwerk. Op de muur staat dat alleen de menselijke geest kan lijden, en alleen de goddelijke geest kan genezen.
“‘Disease is mental, hence the fact in Christian Science that the human mind alone suffers, and the divine mind alone heals it.’ Dat staat op de muur. Ziekte is een mentale kwestie. De waarheid is dat God goed is, nooit iets slechts heeft gecreeerd, en nooit pijn kan veroorzaken. Als er iets mis gaat, dan is het dus niet deel van de werkelijkheid, maar een reflectie van de beperkingen van de ‘human mind.’
Erge dingen zijn niet echt gebeurd, want God is goed. Dus als je ziek wordt, dan is het niet Gods wil maar dan is het de aard van de sterfelijkheid, en dat is gebaseerd op ‘fout’. Je moet niet ‘fout’ denken, en je niet laten verleiden tot verkeerde gedachten, want het kwaad bestaat niet, en dus ben je niet ziek. Je kan deze foute gedachten alleen corrigeren door gebed.”
Hoe was het om met zo’n gedachtegoed op te groeien?
“Als je iets ergs meemaakt zoals kanker of een verkeersongeluk, dan zie je het verkeerd, want God laat geen slechte dingen toe. Dus als je nu de snelweg oprijdt, en komt in een ernstige kettingbotsing terecht, dat is het eigenlijk niet gebeurd. Want God zou dat niet hebben toegelaten.”
Deze manier van denken klinkt logisch, maar het lijkt me ook ingrijpend.
“Deze aanpak heeft vaak ellendige gevolgen. Een van mijn schoonzussen, die woonde en werkte in een hechte CS-gemeenschap, kreeg borstkanker. Zij wilde dit uitsluitend door gebed (‘de waarheid weten’) proberen te genezen. Uiteraard lukte dit niet en zij heeft twee jaar ontzettend veel pijn geleden totdat ze eindelijk gestorven is.”
Apostolischen gingen bij lichamelijke klachten gelukkig wel gewoon naar de dokter. Maar ik herken ook zaken. Zo zorgde het Genootschap voor de geestelijke gezondheid. En ook wij moesten vooral het Goede zien. ‘Ik moet het zien zoals oom Apostel het ziet, en anders zie ik het nog niet goed’, moesten alle kinderen in hun mappen schrijven. Maar dat kan heel verwarrend zijn. Want wat als je het anders ziet?
“Ja, het is verwarrend. Aan de ene kant zit er natuurlijk wel iets goeds in positief denken. Aan de andere kant was ik vaak bang voor mijn eigen gedachten. Als ik niet goed genoeg zou denken, zou dat kwalijke gevolgen kunnen hebben. Dat is iets om de zenuwen van te krijgen!”
Heb je ook mooie herinneringen aan het CS-geloof?
“Ik heb er goede vrienden van over gehouden. Ik ben ook dankbaar voor de gedegen opleiding in de politicologie die ik van Principia College (het CS-college) heb gekregen in Amerika. Die opleiding was goed genoeg om te worden aangenomen om de Graduate School van Yale University. En nog een kleinigheidje: Christian Scientists mogen niet roken en geen alcohol drinken; dat heeft me in elk geval gered van een rookgewoonte!”
Hielden die positieve ervaringen je in de groep?
“Gedeeltelijk wel, maar toch was het meer de gewenning. Zo’n geloof vormt je en ik zie het opgroeien in zo’n geloof als een langdurige gewoonte. Daardoor blijf je. Ik denk dat hetzelfde geldt voor de meeste andere godsdiensten. Maar rond mijn twintigste begon ik mijn twijfels te krijgen. Toen zat ik nog op het Christian Science college.
Waar twijfelde je vooral over?
“Er was geen echte discussie over ‘waarheden’ in het geloof. Dat begon me steeds meer tegen te staan, vooral ook omdat Christian Science zich niet alleen als geloof ziet, maar ook als wetenschap. En het begon me ook steeds duidelijker te worden dat de leiding van de CS-kerk extreem autocratisch was. Alles wordt vanuit Boston geregeld door een oppermachtige Board of Directors met slechts vijf leden. Als er een vacature is dan zorgt de Board voor aanvulling. Het is allesbehalve democratisch. Het grootste deel van de zondagsdiensten (met teksten die worden voorgelezen door de zogenaamde ‘First Reader’ en ‘Second Reader’) wordt ook elke week vanuit Boston gedecreteerd.”
En toen besloten jullie eruit te stappen. Hoe ging dat?
“Mijn vrouw en ik zijn er, net als jullie, uitgestapt toen we ongeveer 25 jaar waren. Er was nog wel veel familie die gelovige CS’ers zijn gebleven: mijn moeder, tantes, schoonouders, schoonzussen. Zij hebben nooit echte druk op me uitgeoefend om tot de kerk terug te keren. Die oudere generatie is er nu niet meer. Er is maar één familielid die nog bij het CS-geloof is: een schoonzus die nu 80 jaar is. Zij is ook de enige CS’er met wie ik nog contact heb.
Mijn CS-college heeft een jaarlijkse reünie van oud-studenten, maar ik ga er nooit heen. We spreken gewoonweg niet dezelfde taal. Ik heb vier vrienden overgehouden van mijn tijd op het CS-college. Hen zie ik wel geregeld. Maar zij hebben, net als ik, allemaal de CS-kerk de rug toegekeerd. Ik probeer zoveel mogelijk CS’ers te vermijden. Het is niet meer mijn wereld, al bijna 60 jaar lang. Ik geniet van mijn kinderen en kleinkinderen. Ze wonen allemaal bij me in de buurt. Dat is heerlijk.”
Na het verlaten van het CS-geloof ben je een wereldberoemd politicoloog geworden. Heeft je religieuze achtergrond invloed gehad op je wetenschappelijke werk en manier van denken?
“Binnen het geloof heerst een ‘top-down’ logica, waarbij vanuit algemene wordt geredeneerd. CS-denken is erg deductief. Op basis van waarheden worden er gevolgtrekkingen getrokken, en worden er uitspraken gedaan over het bijzondere. Een deductief argument is vanzelfsprekend ‘waar’. Zo’n stelling kan niet weerlegd worden, maar wel geïllustreerd worden door specifieke waarnemingen. Aan deze manier van denken heb ik dus een grondige hekel gekregen. Daarom ben ik ook geen bewonderaar van de deductieve rational choice aanpak in de politicologie.”
Tjee… dat herken ik ook volledig. Ik schrijf er zelfs over in mijn boek Apostelkind. ‘Eerst goed kijken, dan pas een stelling: dát mag dus ook in onderzoek’, staat in 1 van mijn herinneringen aan mijn Leidse studietijd. Wat geweldig vond ik dat.
“Precies. Dat vond ik heel vervelend aan het CS-geloof: waarheden die je niet kon weerleggen. Van de weeromstuit ben ik veel meer inductief in mijn denken geworden. Dan kijk je naar de empirische realiteit, en op basis van specieke waarnemingen ga je zoeken naar algemene wegmatigheden. Inductief redeneren is een ‘bottom-up’ aanpak. Van het kleine naar het grote. Daar houd ik van.”
En toch heb je wel eens over jezelf gezegd: ‘Ik ben een pacificatie-gelovige’.
“Haha. Tegen die term heb ik geen bezwaar. Maar alleen omdat mijn modellen ontwikkeld zijn op basis van de politieke praktijk. Niet omdat het bij voorbaat al een algemene waarheid voor me was. En bovendien kan mijn zogenaamde geloof worden onderzocht. Alles kan onder de loep worden genomen en geanalyseerd. En niks staat vast. Dat opent weer nieuwe deuren. Nieuwe inzichten.”
NASCHRIFT:
‘Nieuwe deuren, nieuwe inzichten.’ Deze woorden blijven nog dagenlang na het interview door mijn hoofd spoken. Ook afgelopen vrijdagmiddag: met Martin maak ik een wandeling door het vrijwel uitgestorven Stratford-upon-Avon, een stadje waar we regelmatig komen, vooral omdat onze zoon er naar school gaat. Alles dicht vanwege de ‘lockdown’ door COVID-19. Korting op kerstversiering, achter glas. Ganzen vechten om een broodkorst, onder een verlaten reuzenrad. Alle bankjes zijn vrij, maar kletsnat. Tamelijk troosteloos.
We lopen in de buurt rond het gebouw waar William Shakespeare als kind leerde lezen en schrijven. Op nog geen 200 meter van deze school blijft Martin plotseling staan: ‘Kijk, hier is ook zo’n groep.’ En ja, achter een soort winkelpui bevindt zich een CS-kerk. Een etalage vol mentale middelen: opbeurende Bijbelse spreuken en citaten uit het boek van Mary Baker Eddy. ‘Hier moeten we vaker voorbij zijn gelopen,’ zeg ik, ‘Argeloos. Het was me nooit opgevallen.’
Maar nu blijf ik staan, verzamel ik verregende foldertjes, en lees ik de CS-teksten. Over ongelijkheid en armoede in de wereld, over natuurrampen en COVID-19. Dat je niet bang moet zijn. Dat je positief moet denken. Dat je moet werken aan een betere wereld. Dat alle negativiteit een mooie wending kan krijgen. ‘Altijd weer die angst’, zeg ik, ‘altijd weer het Goede willen zoeken en willen zijn… Hoeveel kinderen zouden hierin worden ondergedompeld?’ Maar Martin hoort me niet meer. Hij is de hoek omgelopen. Onze zoon ophalen.