‘Ik ben een pacificatie-gelovige’ Interview met Arend Lijphart (deel 2)

Deel 2: over verzuiling en religie, en over de geloofsgroep waar politicoloog Arend Lijphart (1936) zelf in opgroeide, de Christian Scientists

Klik hier voor deel 1: over Amerika en Nederland, polarisatie en verzuiling

Het eerste deel van het interview eindigden we in Amerika, over de huidige politiek en polarisatie daar. Maar ik wil even terug naar de Nederlandse geschiedenis… In je vroege werk beschrijf je hoe Nederland was opgedeeld met de katholieken, protestanten, socialisten en liberalen in aparte zuilen. Toch pasten de kleinere groepen niet in dit verzuilingsplaatje. Groepen zoals de Christian Scientists en het Apostolisch Genootschap gingen hun eigen weg en bleven verborgen. Hoe valt dat met elkaar te rijmen? 

“Die kleine groepen waren in feite kleine ‘zuiltjes’.  De grote zuilen konden binnen de eigen grenzen grotendeels zichzelf besturen en hun eigen gang gaan. Van dat recht hebben kleinere groepen ook dankbaar gebruik kunnen maken. Maar in het grotere politieke geheel hebben ze natuurlijk weinig invloed kunnen uitoefenen. Ze trokken zich nergens wat van aan en bevonden zich in hun eigen wereld. Ze werden makkelijk vergeten omdat ze te klein zijn. Ze kregen daardoor geen aandacht, raakten nog meer in de marge, en nog meer afgesloten van hun omgeving. Hierdoor is er ook weinig expertise rondom die kleinere gesloten groepen in Nederland. Dat is erg jammer.”  

De kleintjes pasten dus niet in het algemene plaatje met de vier grote zuilen, maar tegelijkertijd profiteerden ze daar ook juist van.   

“Ja. Zulke groepen raakten extra gesloten. Maar dat gold weer niet voor de allerkleinste groepen. Tijdens mijn jeugd woonde ik op de Veluwe waar ik opgroeide als Christian Scientist. Omdat er heel weinig Christian Scientists (ik noem ze ook wel “CS’ers”) in Nederland waren, was het niet echt een groep, en dus geen gesloten wereld. Maar op mijn 19de jaar vertrok ik naar Amerika waar veel meer CS’ers woonden. Daar waren ze wel degelijk een aparte groep.”  

Het geloof is ontstaan in Amerika. Hoe? 

“In 1875 schreef Mary Baker Eddy haar boek Science and Health, waarin ze betoogde dat ziekte een illusie was. Dit boek vormt samen met de Bijbel de basis van het geloof. Het werd de snelst groeiende religie in de Verenigde Staten, met bijna 270.000 leden in 1936. Het aantal leden is drastisch afgenomen en nu zijn er minder dan 40.000 CS’ers, hoewel er onduidelijkheid over is. Maar in Amerika was er dus een behoorlijk grote groep. Met een eigen tijdschrift, eigen boeken, en zelfs een eigen kleine universiteit: als 19-jarige ging ik naar het Christian Science college waar ik een goede opleiding heb gekregen in de politicologie.” 

Image preview
Mary Baker Eddy (rond 1853)

Kan je meer vertellen over het CS-geloof?  

“In Amerika is de CS-kerk een aparte wereld, met een eigen taalgebruik. De CS-kerk heeft geen rituelen zoals bijv. in de Katholieke kerk. Zondagsdiensten bestaan voornamelijk uit het oplezen van bijbelteksten en gedeelten van het CS-leerboek Science and Health. De woensdagavonddiensten zijn getuigenis-diensten waarin de leden voor elkaar getuigenissen kunnen afleggen over hoe CS hen geholpen heeft.  Dat is iets aparts en kan misschien een ritueel genoemd worden.  

Het taalgebruik is ook anders. Eén aspect van CS dat buitenstaanders vaak kennen is het geloof in gebedsgenezing. Dat is inderdaad een belangrijk deel van CS. Daarbij horen ook speciale termen. Als je maar ‘de waarheid weet’, dan moet het wel goed met je gaan. Dat is dan een ‘demonstration’, een ‘working out’. Je kunt ‘demonstrate good health’ en ‘demonstrate success’ en ‘demonstrate supply’.  Dat moet je echter heel goed weten. En dan moet je je niet laten verleiden door verkeerde ‘beliefs’, ‘illusions’, ‘challenges’ en ‘errors’. God is zowel goed als almachtig, en daarom bestaan kwaad, ziekte, en ongelukken in feite niet.”  

In Boston staat een CS-kerk. Toen Martin en ik er woonden, konden we er niet omheen. Een imposant bouwwerk. Op de muur staat dat alleen de menselijke geest kan lijden, en alleen de goddelijke geest kan genezen.

“‘Disease is mental, hence the fact in Christian Science that the human mind alone suffers, and the divine mind alone heals it.’ Dat staat op de muur. Ziekte is een mentale kwestie. De waarheid is dat God goed is, nooit iets slechts heeft gecreeerd, en nooit pijn kan veroorzaken. Als er iets mis gaat, dan is het dus niet deel van de werkelijkheid, maar een reflectie van de beperkingen van de ‘human mind.’

Erge dingen zijn niet echt gebeurd, want God is goed. Dus als je ziek wordt, dan is het niet Gods wil maar dan is het de aard van de sterfelijkheid, en dat is gebaseerd op ‘fout’.  Je moet niet ‘fout’ denken, en je niet laten verleiden tot verkeerde gedachten, want het kwaad bestaat niet, en dus ben je niet ziek. Je kan deze foute gedachten alleen corrigeren door gebed.”  

Hoe was het om met zo’n gedachtegoed op te groeien?  

“Als je iets ergs meemaakt zoals kanker of een verkeersongeluk, dan zie je het verkeerd, want God laat geen slechte dingen toe. Dus als je nu de snelweg oprijdt, en komt in een ernstige kettingbotsing terecht, dat is het eigenlijk niet gebeurd. Want God zou dat niet hebben toegelaten.”

Mother Church in Boston, gebouwd in 1894 (foto van ansichtkaart)

Deze manier van denken klinkt logisch, maar het lijkt me ook ingrijpend. 

“Deze aanpak heeft vaak ellendige gevolgen. Een van mijn schoonzussen, die woonde en werkte in een hechte CS-gemeenschap, kreeg borstkanker. Zij wilde dit uitsluitend door gebed (‘de waarheid weten’) proberen te genezen. Uiteraard lukte dit niet en zij heeft twee jaar ontzettend veel pijn geleden totdat ze eindelijk gestorven is.”    

Apostolischen gingen bij lichamelijke klachten gelukkig wel gewoon naar de dokter. Maar ik herken ook zaken. Zo zorgde het Genootschap voor de geestelijke gezondheid. En ook wij moesten vooral het Goede zien. ‘Ik moet het zien zoals oom Apostel het ziet, en anders zie ik het nog niet goed’, moesten alle kinderen in hun mappen schrijven. Maar dat kan heel verwarrend zijn. Want wat als je het anders ziet?  

“Ja, het is verwarrend. Aan de ene kant zit er natuurlijk wel iets goeds in positief denken.  Aan de andere kant was ik vaak bang voor mijn eigen gedachten.  Als ik niet goed genoeg zou denken, zou dat kwalijke gevolgen kunnen hebben.  Dat is iets om de zenuwen van te krijgen!” 

Heb je ook mooie herinneringen aan het CS-geloof?  

“Ik heb er goede vrienden van over gehouden. Ik ben ook dankbaar voor de gedegen opleiding in de politicologie die ik van Principia College (het CS-college) heb gekregen in Amerika. Die opleiding was goed genoeg om te worden aangenomen om de Graduate School van Yale University. En nog een kleinigheidje: Christian Scientists mogen niet roken en geen alcohol drinken; dat heeft me in elk geval gered van een rookgewoonte!”  

Hielden die positieve ervaringen je in de groep?  

“Gedeeltelijk wel, maar toch was het meer de gewenning. Zo’n geloof vormt je en ik zie het opgroeien in zo’n geloof als een langdurige gewoonte. Daardoor blijf je. Ik denk dat hetzelfde geldt voor de meeste andere godsdiensten. Maar rond mijn twintigste begon ik mijn twijfels te krijgen. Toen zat ik nog op het Christian Science college.

Waar twijfelde je vooral over?

“Er was geen echte discussie over ‘waarheden’ in het geloof. Dat begon me steeds meer tegen te staan, vooral ook omdat Christian Science zich niet alleen als geloof ziet, maar ook als wetenschap. En het begon me ook steeds duidelijker te worden dat de leiding van de CS-kerk extreem autocratisch was. Alles wordt vanuit Boston geregeld door een oppermachtige Board of Directors met slechts vijf leden. Als er een vacature is dan zorgt de Board voor aanvulling. Het is allesbehalve democratisch. Het grootste deel van de zondagsdiensten (met teksten die worden voorgelezen door de zogenaamde ‘First Reader’ en ‘Second Reader’) wordt ook elke week vanuit Boston gedecreteerd.”  

CS-folders en tijdschriften (november 2020)

En toen besloten jullie eruit te stappen. Hoe ging dat?   

“Mijn vrouw en ik zijn er, net als jullie, uitgestapt toen we ongeveer 25 jaar waren. Er was nog wel veel familie die gelovige CS’ers zijn gebleven: mijn moeder, tantes, schoonouders, schoonzussen. Zij hebben nooit echte druk op me uitgeoefend om tot de kerk terug te keren. Die oudere generatie is er nu niet meer. Er is maar één familielid die nog bij het CS-geloof is: een schoonzus die nu 80 jaar is. Zij is ook de enige CS’er met wie ik nog contact heb.    

Mijn CS-college heeft een jaarlijkse reünie van oud-studenten, maar ik ga er nooit heen. We spreken gewoonweg niet dezelfde taal. Ik heb vier vrienden overgehouden van mijn tijd op het CS-college. Hen zie ik wel geregeld. Maar zij hebben, net als ik, allemaal de CS-kerk de rug toegekeerd. Ik probeer zoveel mogelijk CS’ers te vermijden. Het is niet meer mijn wereld, al bijna 60 jaar lang. Ik geniet van mijn kinderen en kleinkinderen. Ze wonen allemaal bij me in de buurt. Dat is heerlijk.”  

Na het verlaten van het CS-geloof ben je een wereldberoemd politicoloog geworden. Heeft je religieuze achtergrond invloed gehad op je wetenschappelijke werk en manier van denken?  

“Binnen het geloof heerst een ‘top-down’ logica, waarbij vanuit algemene wordt geredeneerd. CS-denken is erg deductief. Op basis van waarheden worden er gevolgtrekkingen getrokken, en worden er uitspraken gedaan over het bijzondere. Een deductief argument is vanzelfsprekend ‘waar’. Zo’n stelling kan niet weerlegd worden, maar wel geïllustreerd worden door specifieke waarnemingen. Aan deze manier van denken heb ik dus een grondige hekel gekregen. Daarom ben ik ook geen bewonderaar van de deductieve rational choice aanpak in de politicologie.”  

Tjee… dat herken ik ook volledig. Ik schrijf er zelfs over in mijn boek Apostelkind. ‘Eerst goed kijken, dan pas een stelling: dát mag dus ook in onderzoek’, staat in 1 van mijn herinneringen aan mijn Leidse studietijd. Wat geweldig vond ik dat.  

“Precies. Dat vond ik heel vervelend aan het CS-geloof: waarheden die je niet kon weerleggen. Van de weeromstuit ben ik veel meer inductief in mijn denken geworden. Dan kijk je naar de empirische realiteit, en op basis van specieke waarnemingen ga je zoeken naar algemene wegmatigheden. Inductief redeneren is een ‘bottom-up’ aanpak. Van het kleine naar het grote. Daar houd ik van.”  

En toch heb je wel eens over jezelf gezegd: ‘Ik ben een pacificatie-gelovige’.   

“Haha. Tegen die term heb ik geen bezwaar. Maar alleen omdat mijn modellen ontwikkeld zijn op basis van de politieke praktijk. Niet omdat het bij voorbaat al een algemene waarheid voor me was. En bovendien kan mijn zogenaamde geloof worden onderzocht. Alles kan onder de loep worden genomen en geanalyseerd. En niks staat vast. Dat opent weer nieuwe deuren. Nieuwe inzichten.”  

Image preview
CS-kerk in Stratford-upon-Avon (Engeland)

NASCHRIFT: 

‘Nieuwe deuren, nieuwe inzichten.’ Deze woorden blijven nog dagenlang na het interview door mijn hoofd spoken. Ook afgelopen vrijdagmiddag: met Martin maak ik een wandeling door het vrijwel uitgestorven Stratford-upon-Avon, een stadje waar we regelmatig komen, vooral omdat onze zoon er naar school gaat. Alles dicht vanwege de ‘lockdown’ door COVID-19. Korting op kerstversiering, achter glas. Ganzen vechten om een broodkorst, onder een verlaten reuzenrad. Alle bankjes zijn vrij, maar kletsnat. Tamelijk troosteloos.  

We lopen in de buurt rond het gebouw waar William Shakespeare als kind leerde lezen en schrijven. Op nog geen 200 meter van deze school blijft Martin plotseling staan: ‘Kijk, hier is ook zo’n groep.’ En ja, achter een soort winkelpui bevindt zich een CS-kerk. Een etalage vol mentale middelen: opbeurende Bijbelse spreuken en citaten uit het boek van Mary Baker Eddy. ‘Hier moeten we vaker voorbij zijn gelopen,’ zeg ik, ‘Argeloos. Het was me nooit opgevallen.’ 

Maar nu blijf ik staan, verzamel ik verregende foldertjes, en lees ik de CS-teksten. Over ongelijkheid en armoede in de wereld, over natuurrampen en COVID-19. Dat je niet bang moet zijn. Dat je positief moet denken. Dat je moet werken aan een betere wereld. Dat alle negativiteit een mooie wending kan krijgen. ‘Altijd weer die angst’, zeg ik, ‘altijd weer het Goede willen zoeken en willen zijn… Hoeveel kinderen zouden hierin worden ondergedompeld?’ Maar Martin hoort me niet meer. Hij is de hoek omgelopen. Onze zoon ophalen. 

Shakespeare’s klaslokaal, in Stratford-upon-Avon (Engeland)

‘Samen vreedzaam verdeeld zijn’ Interview met Arend Lijphart (deel 1)

Deel 1: over Amerika en Nederland, polarisatie en verzuiling

Click here to read English translation: ‘Peacefully polarized’, interview with Arend Lijphart (1)

Image preview
Arend Lijphart tijdens een bezoek aan Nederland in 2016

Arend Lijphart (1936) is een van de meest geciteerde en invloedrijkste politicologen ter wereld. Hij groeide op in Nederland, en ging in Amerika studeren, wat niet gebruikelijk was in de jaren 50. In 1968 keerde hij terug naar Nederland waar hij aan de Leidse Universiteit werkte. In 1978 maakte hij wederom de oversteek naar Amerika, en sindsdien woont en werkt hij in Californië, nu als onderzoeks-professor emeritus in de politieke wetenschap.  

Hij schreef boeken over de Nederlandse verzuiling, op basis waarvan hij later de theorie van de ‘consociational democracy’ ontwikkelde, ook wel de ‘pacificatie-democratie’ genoemd. Zijn werk is verplichte kost voor sociale wetenschappers en historici. Regelmatig adviseerde hij verschillende partijen in verdeelde samenlevingen, zoals in Noord-Ierland en Zuid-Afrika. Zijn analyses waren voor diepverdeelde landen van grote betekenis, en zijn oplossingen gaven mensen hoop.  

Kortom: Arend Lijphart is een man om ‘u’ tegen te zeggen. Maar wij kennen elkaar nu zo’n 20 jaar, en daarom tutoyeren we elkaar. Begin 2001 sprak ik hem voor het eerst toen hij een eredoctoraat aan de Universiteit Leiden kreeg. We spraken over zijn werk en de raakvlakken met mijn promotie-onderzoek. Hij had mijn artikel over democratiseringsgolven gelezen, en wilde later dat jaar als ‘external examiner’ in mijn promotiecommissie plaatsnemen.  

Sindsdien hebben we contact gehouden. Vooral over democratie en vrijheid. Nooit over religie. Nooit. Totdat ik hem schreef over mijn boek ‘Apostelkind’. Hij feliciteerde me. En de rest van zijn antwoord verraste me: ‘Ik heb in mijn jeugd iets dergelijks meegemaakt. Ik ben als Christian Scientist opgegroeid en in Amerika waar ik ook op een Christian Science college heb gezeten. Daarna echter geen Christian Scientist meer!’  

Dit kwam voor mij ‘out of the blue’: van de Christian Scientists had ik wel gehoord, maar het verraste me dat Arend Lijphart lid van deze groep was geweest. ‘Net als jij en Martin ben ik er met mijn vrouw rond mijn 25ste uitgestapt.’ Nooit had iemand hem gevraagd naar zijn eigen achtergrond, laat staan doorgevraagd naar deze relatief onbekende groep en hun denkbeelden. Gek eigenlijk, want religie speelt wel degelijk een rol in zijn wetenschappelijke werk.  

Hoog tijd dus voor een interview. Vandaag over de Amerikaanse politiek, Nederlandse verzuiling en verdeelde samenlevingen. Volgende keer: over religie en de Christian Scientists.  

Eerst maar even over de Amerikaanse verkiezingen. Opgelucht? Spannend?

“Ja, ik ben opgelucht, maar tegelijk ook teleurgesteld dat Joe Biden niet een overweldigend grote overwinning heeft behaald. En ook jammer dat de Democraten het niet best hebben gedaan in de verkiezingen van de Senaat en het Huis van Afgevaardigden. Maar je kunt niet alles hebben…”

En er is al zoveel verdeeldheid in Amerika… 

 “Joe Biden zal alles bij elkaar moeten gaan brengen. Progressief Amerika woont in de steden en aan de kust. Het conservatieve deel woont op het platteland en steunen traditionele waarden zoals het gezin en pro-life en God. Beide groepen voelen zich bedreigd door de ander. Er is veel polarisatie. De ­progressieve en conservatieve Amerikanen leven steeds meer in hun eigen parallelle werelden.” 

Gescheiden werelden in één land. Dat kan gevaarlijk zijn. Daar heb je veel over geschreven.  

“Het kan gevaarlijk zijn, zeker als leiders niet naar consensus zoeken. Maar polarisatie in de samenleving betekent niet automatisch politiek conflict. Een verdeelde samenleving kan bij elkaar worden gehouden, en hoeft niet per se tot instabiliteit te leiden.” 

Nederland was daar een goed voorbeeld van. Tijdens de verzuiling. 

“Wat dat betreft kunnen we veel leren van de Nederlandse geschiedenis. Tot de jaren 70 sprake van verzuiling, waarbij het land was opgesplitst in zuilen. Een katholiek stemde op de KVP, las de Volkskrant, was lid van de KRO, stuurde zijn kinderen naar een katholieke school, voetbalde op de katholieke voetbalclub en kocht brood bij de katholieke bakker. Hetzelfde gold voor de protestanten, liberalen en sociaal-democraten. De zuilen leefden naast elkaar, niet met elkaar. Mensen van de ene zuil kwamen niet in aanraking met mensen uit de andere zuil. Je trouwde binnen je zuil want ‘twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen.’ Het waren gescheiden werelden. Een verdeelde samenleving.” 

Bron: histoforum

Verdeelheid in de samenleving. En toch ging dat goed, verliep het vreedzaam. Althans, in Nederland … 

“Ja, dat is interessant. Als student in Amerika begon ik hierover na te denken. Dat was in de jaren 50 en 60. Volgens de Amerikaanse politicologen destijds kon het verzuilde en verdeelde Nederland eigenlijk geen stabiele democratie zijn. Mijn promotor aan de universiteit van Yale was Gabriel Almond. Hij onderzocht hoe democratieën als die in Duitsland ten tijde van Weimar hadden kunnen ontsporen. Hij stelde dat je een homogene bevolking nodig hebt voor stabiele democratieën. Niet te grote etnische of religieuze verschillen. Maar deze verklaring klopt dus niet voor Nederland, want het verzuilde land was stabiel gebleven, ondanks de scherpe religieuze tegenstellingen. Er woedde geen politieke burgeroorlog. Hoe kwam dat? Daar ging ik me in verdiepen.”  

Het schikken van twisten?

“Dat was noodzakelijk. De tegenstellingen waren groot, en vanwege de religieuze aard ook onoplosbaar. De massa’s bleven binnen hun zuil zitten, maar de leiders van de zuilen spraken met elkaar en sloten compromissen. Er was pacificatie omdat geen van de zuilen ooit een meerderheid zou kunnen behalen. Dan moet je dus wel samenwerken om politieke macht te krijgen, wat de leiders van de verschillende zuilen in Nederland dan ook deden. Het gedrag van politieke leiders is dus ook bepalend: als zij samenwerken dan kan dat conflicten en zelfs burgeroorlogen voorkomen. En later kwam ik er ook achter dat bepaalde politieke instituties beter werken in verdeelde samenlevingen: liever een kiesstelsel met evenredige vertegenwoordiging dan een kiesstelsel met districten waarin alleen de winnaar in het parlement terechtkomt. Liever een meerpartijenstelsel waarin minderheden zich ook gehoord voelen dan een stelsel met slechts twee partijen. Liever een systeem zoals Nederland of Zwitserland dan het Britse politieke systeem. Liever een consensusdemocratie dan een meerderheidsdemocratie. Dan is er minder kans op ernstige conflicten.” 

Het verzuilingsmodel was een krachtige verklaring voor de politieke stabiliteit in Nederland. Daar schreef je in 1968 twee boeken over. Maar sinds de jaren 70 is de samenleving geseculariseerd en ontzuild.  

“Er kwam meer vrijheid voor het individu. De starre zuilen verdwenen die individuele burgers in het gareel hielden. Toch zijn de verzuilingsideeën nog steeds actueel. Volgens mij zullen ze dat blijven. Want de factoren die verklaren waarom Nederland toch een stabiele democratie kon blijven, ondanks grote religieuze verdeeldheid, kunnen ook elders worden toegepast. Dus misschien zijn de pacificatie-ideeën minder relevant in Nederland geworden, maar wel interessant in andere contexten. Zoals in de Europese Unie. En in andere landen met verdeelde samenlevingen. Daar zou een consensusdemocratie echt veel beter werken dan een systeem waar minderheden geen politieke macht krijgen.”

In de jaren 80, en vooral sinds de jaren 90, ging je nog een stap verder en betoogde je in je boeken dat consensusdemocratie in alle landen beter zou werken, of ze nu verdeeld zijn of niet. 

“Vooral mijn boek Patterns of Democracy van 1999 is wat dat betreft belangrijk. Hierin heb ik de politieke systemen van 36 landen met elkaar vergeleken. Mijn analyses toonden duidelijk aan dat consensusdemocratieën ook ‘kinder and gentler’ zijn. Aardiger en zachter dus. Ze presteren beter als het gaat om de ontwikkeling van een verzorgingsstaat, minderheden voelen zich beter vertegenwoordigd en er is minder kans op oorlog. In 2012 heb ik de analyses verder uitgebreid. Daar kwamen dezelfde patronen uit.” 

Zou een consensusdemocratie ook beter zijn voor een land als Amerika? 

“Ja, in Amerika zijn maar twee grote partijen, en beide partijen hebben kans om te winnen. Dat zet de tegenstellingen nog meer op scherp: niet alleen tussen kiezers, maar ook tussen de leiders. Dan is er dus geen ‘incentive’ voor pacificatie op elite-niveau. Het zou wel goed zijn voor het als de leiders meer gaan zoeken naar consensus, en bijvoorbeeld het kiesstelsel gaan hervormen. Ik heb hier wel eens advies over gegeven, maar mijn voorgestelde hervormingen worden waarschijnlijk als te radicaal gezien, of als politiek onhaalbaar. Maar als we het niet uitproberen dan gaat het zeker niet lukken!”

…..

Volgende keer: deel 2 van het interview met Arend Lijphart. Dan over religie en zijn eigen jeugdervaringen als Christian Scientist. Wordt vervolgd…

…..

Selectie van boeken, geschreven door Arend Lijphart:
* Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek, 1968, klik hier voor hele boek.
* The Politics of Accommodation. Pluralism and Democracy in the Netherlands, Berkeley: University of California Press, 1968.
* Democracy in Plural Societies: A Comparative Exploration. New Haven: Yale University Press, 1977. 
* Democracies: Patterns of Majoritarian & Consensus Government in Twenty-one Countries. New Haven: Yale University Press, 1984. 
* Patterns of Democracy: Government Forms & Performance in Thirty-six Countries. New Haven: Yale University Press, 1999 & 2012.

Oom Apostel, olifanten, openheid

Verjaardagslied apostel Slok senior, gezongen door John. Bron: klik hier (waar hele lied te horen- en lezen- is met eerst Zangkoor, dan Jeugdkoor, dan Kinderkoor, en tot slot allemaal). Stukje tekst uit lied: ‘Wij als kinderen van 1 Vader, zingen dus ons hoogste lied, want wij voelen dat Apostel, U alleen ons het mooiste biedt. U blijven wij voor altijd trouw.’

De publieke verklaring van het Genootschap is nu 2 weken oud. Veel ex-leden zijn opgelucht: er zijn duidelijke excuses en erkenning voor de normerende, uniformerende, hiërarchische cultuur met gevolgen voor autonomie en persoonlijke ontwikkeling, vooral van de jeugd. Dat is een mooi begin. Maar er zijn ook zorgen: de acties blijven vaag. Er komt een Meldpunt, maar het eerder toegezegde externe onafhankelijke onderzoek is opeens van de baan. Er wordt openheid beloofd en er zijn inderdaad persberichten naar media gestuurd (die integraal zijn overgenomen, dus zonder verdere vragen van journalisten, laat staan ‘wederhoor’ voor ex-leden), maar de interne openheid is minimaal. De  verklaring van bestuursvoorzitter Wiegman kreeg 2 minuten en 53 seconden aandacht tijdens de diensten (de afspeeltijd van een videoboodschap) zonder verdere gezamenlijke gesprekken over deze gebeurtenis, laat staan over de inhoud.

En de afgelopen week is er weer hard gewerkt aan de beeldvorming rondom het Genootschap. Zo zal Stine Jensen morgen een APG-lezing houden over ‘een zoektocht naar gemeenschap en verbinding in tijden van individualisme’ en ‘hoe bewaak je daarin de balans tussen overgave en autonomie?’ Deze nieuwe initiatieven zijn begrijpelijk. Immers, het Genootschap heeft zo’n half miljard aan euro’s in kas, en is vastbesloten om maatschappelijk aan de weg te timmeren met nieuwe waarden zoals compassie en religieus-humanisme. En toch… dergelijke lezingen zijn niet alleen pijnlijk zo vlak na de publieke excuses, maar getuigen ook van een gebrek aan zelfreflectie en historisch besef. Want wat écht ontbrak in de apostolische spijtbetuiging was de spil om wie het Genootschap draaide: Slok senior die volledige overgave eiste van zijn volgelingen in de periode 1946-1984, en daarna zijn zoon tot 2001.

De olifanten in de kamer

Hoe duizenden mensen decennialang verstrikt raakten in een systeem met een sterke gemeenschapsband en een essentiële Levensopdracht, luisterend naar het Woord van (Oom) Apostel als Man Gods en Levensvriend. Daar gaat mijn boek ‘Apostelkind’ over. En dat kwam ook uit de ‘dialooggesprekken’ die het Genootschap afgelopen zomer organiseerde: leden en ex-leden vertelden over deze ingebakken, aangeleerde en opgelegde persoonsverheerlijking, en de gevolgen hiervan. Dat Slok senior en zijn zoon op de plek van onze ouders gingen staan. Dat de ‘Man Gods’ ons ‘eigende’, meestal op peuterleeftijd, waarbij onze eigen ouders beloofden ons een apostolische opvoeding te geven om zo ‘meer mens’ te worden. Dat we onze Leidsman dagelijks moesten bedanken als ‘lieve Vader, die op zijn mooist mogen kennen als u’. Dat we hem moesten bezingen in liederen met teksten als ‘ik ben toch uw kindje, en dien u toch zo graag’ en ‘Apostel woont in mijn hartje’ en ‘wij zijn vrij en blij, Apostel, om te leven zoals u dat doet.’

bron: bundel met kinderkoorliederen van het Apostolisch Genootschap (tot 1990)

De rol van de Leidsman, daar zwegen we over. Nu heeft het boek die stilte gebroken, iedereen weet het, maar echte openheid is er nog steeds niet. Want juist de apostelrol geeft een ongemakkelijk gevoel: een vreemde mengeling van saamhorigheid en onveiligheid, versmelting en eenzaamheid, broeierig warm en ijskoud. Het puur benoemen van de persoonsverheerlijking is al een daad van verzet. Als je vragen stelt, word je (nog steeds) weggezet als ‘polariserend’ en ‘rancuneus’ en ‘onruststoker’. Zodat je weer gaat zwijgen. Want de feiten zijn te gênant, te controversieel, te pijnlijk. Bovendien wil je hier liever niet mee worden geassocieerd: wat zullen je vrienden, je buren, je collega’s wel niet denken? Apostelkinderen hebben immers een Leidsman vereerd. We konden er weinig aan doen, want waren er als kind mee opgegroeid (net als onze ouders en grootouders), maar toch… het is niet iets waar je mee te koop wil lopen. Je stuit op een muur van onbegrip, afschuw, medelijden bij ‘buitenstaanders’. En voor nuance is vaak geen plaats. Hoe ben je zo gek geweest om 1 man zoveel macht te geven?

Charisma: spontaan of uitgedacht?

Wat is de aantrekkingskracht? Als je de theorieën van Max Weber leest, dan lijkt het alsof charismatisch leiderschap een aangeboren eigenschap is, en zich vooral spontaan ontwikkelt naar een meer ambtelijke vorm van charisma. Maar leiders bereiden zich voor, zien hun kansen en zijn in staat op het juiste moment de macht te pakken. Daar is over nagedacht. En ook het versterken van het charisma is vaak een gefabriceerd proces. Charisma is maakbaar, en kan worden geïnstitutionaliseerd om zo de aanhangers bezield binnenboord te houden.

Binnen het Genootschap is dat mooi te zien. Op doordachte wijze, en minitieus vastgelegd in duizenden documenten (wekelijkse ‘hartensuitingen’, apostelbrieven, jeugdrichtlijnen en liederen) werd deze persoonsverheerlijking aangeleerd, vanaf de geboorte (‘de Jongste Jeugd’) tot de laatste levensfase (bv via het Bejaardenkoor).

Via ‘declamatoria’ werd het ‘Woord van de Mond Gods’ (de apostelboodschappen) urenlang herhaald: op kerstavond spraken honderden volgelingen, allemaal tegelijk in 100 Gebouwen verspreid over het land, de teksten van de apostelen uit, als een soort bloemlezing van de ‘hartensuitingen’ van het voorafgaande jaar.

Via taal kreeg de relatie met de Leidsman een extra lading. Op tientallen verschillende manieren werd hij aangesproken, in brieven en vooral in liederen: onze dierbare Levensvriend, geestelijke (of Geliefde) Leidsman, eigentijdse Christus, Gezalfde Gods, God als Apostel, Grootmacht der Liefde, Heiland der Mensheid, Inspirator, Levende Norm, Levensgids, Levensvoorbeeld, Man Gods, Mond Gods van deze tijd, Raadsman, Startpunt, Vader, Zegenaar, Zaaier, Zielenbruidegom en Zielenhelper en Zielenminnaar. En nog veel meer.

Via kerstcadeaus gingen de kinderen nog meer van hun Man Gods houden. Met liefde werden de cadeaus helemaal zelf door de broeders gemaakt. Maar uiteindelijk kregen we de cadeaus van onze oom Apostel, tijdens de kerstdagen, uitgereikt door onze Voorgangers. Alles kwam van hem, door hem. Hij was niet alleen onze eigen Christus, maar ook onze eigen Sinterklaas.

Bron: bundel met kinderkoorliederen van het Apostolisch Genootschap (tot 1990)

Verjaardagen: 21/8 en 23/10

En via vieringen lieten we zien hoeveel we van hem hielden en hoe dankbaar we met hem waren. Zoals tijdens apostelverjaardagen. Eergisteren vierde Slok junior zijn 90ste verjaardag. Elk apostelkind dat opgroeide onder zijn Leiderschap (1984-2001) weet dat. Zijn verjaardag werd zorgvuldig voorbereid, met uitgesproken steunbetuigingen, opdrachten tijdens de Kinderkringen (bv. kaarten schrijven en speciale verjaardagsliederen oefenen) en een feestelijke verjaardagsdienst. Kleuters leerden van tevoren een lied, en moesten op voorgeschreven wijze naar het podium komen, om daar te zingen, en een ingestudeerde tekst opzeggen, in de Grote Zaal, voor de hele Gemeenschap. Tijdens de Kinderkringen moesten we elkaar vertellen wat de Apostel voor ons betekende, en met plannen komen om hem te bedanken voor zijn Werk, bijvoorbeeld met tekeningen of brieven of zelfgemaakte cadeautjes. En met de Bijzondere Liefdesaanbieding natuurlijk: een speciale financiële bijdrage tijdens de verjaardagsdienst.

Bron: Richtlijnen voor de jeugdverzorging van het APG, j 28, no 1 (besproken tijdens de Kinderkringen, najaar 1998)
Bron: Richtlijnen voor de jeugdverzorging van het APG, j 28, no 1 (besproken tijdens de Kinderkringen, najaar 1998)
Dit is een stukje uit het lied 9 over de geboortedag van Apostel Slok junior: 23/10/1930. Bron: bundel met kinderkoorliederen van het Apostolisch Genootschap (1990-2001).

Herdenkingsjaar 2021

Tijdens ‘jubileumjaren’ werd de bijzondere plaats van de apostelen verder verstevigd. Apostolischen zijn dol op jubeljaren. In 1966 was er groot feest met cantates (’20 jaar na 20 eeuwen’: immers na 20 eeuwen hadden wij onze eigen Christus op aarde terug, gewoon in Nederland) en massabijeenkomsten in concertzalen overal in het land. In 1976 verscheen er een jubileumboek (‘de Zegen van de Twijfel’). En 1994 was wederom een feestjaar (’10 jaar Apostel Slok junior’) met de cantate ‘Oneindige Schepping’ over de oneindigheid en leegte, het heelal en de wereld, de oermens en de Levensgids: ‘Ik ben innig dankbaar dat ik een zielenhelper heb, mijn Apostel, in het turbulent bestaan. Ik zal mijn liefde levend houden, en met hem nieuwe wegen gaan.’

Volgend jaar komt er weer een apostolisch jubileumjaar: met Pasen is het 75 jaar geleden dat Slok senior werd ‘geroepen’ tot Leidsman, 70 jaar geleden dat het Genootschap werd gesticht, en 10 jaar geleden dat Bert Wiegman de nieuwe apostel werd. Een goede gelegenheid om de geschiedenis van het Genootschap te herdenken.

Ik heb wel wat ideetjes. Het Genootschap zou bijvoorbeeld een tentoonstelling kunnen samenstellen. Met alle Kringmappen en Richtlijnen, met alle liederen en weekbrieven, met decorstukken en attributen die tijdens de diensten of kerst werden gebruikt. Of er zouden filmavonden kunnen worden gehouden. Want in het Baarnse kasteeltje van het APG bevindt zich honderden uren aan audio- en filmmateriaal, van aposteldiensten en ‘declamatoria’, van ‘uitgaansdagen’ en theaterspelen. Of er zouden workshops kunnen worden georganiseerd, of een conferentie of symposium. Over de apostolische waarden bijvoorbeeld.

Met de nieuwe waarden (zoals compassie) heeft het Genootschap nog niet zoveel ervaring. Maar met de oude waarden (zoals volgzaamheid en gehoorzaamheid, trouw en plichtsbetrachting, overgave en eerbied, saamhorigheid en samenwerking, behulpzaamheid en verbondenheid, dankbaarheid en waardering, eenvoud en vergevingsgezindheid) zijn duizenden leden en ex-leden opgegroeid, gedurende meer dan een halve eeuw. Ook is het Genootschap een bijzondere bron van kennis rondom onderwerpen met grote maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie, zoals: leiders en volgers, de positie van kinderen in gesloten groepen, de rol van de media en religie, kinderrechten en godsdienstvrijheid, de aantrekkingskracht van charismatische, autoritaire leiders, nieuwe religieuze bewegingen en ‘cults’, de kracht van taal en muziek, groepsprocessen en het normaliseren van persoonsverheerlijking, en nog veel meer.

Het herdenkingsjaar biedt een unieke kans om belangrijke vraagstukken rondom de unieke apostolische normen en waarden te onderzoeken en te delen met experts en geïnteresseerden. Bovendien zou het bespreekbaar maken van deze thema’s perfect passen binnen de huidige doelstellingen van het Genootschap dat zichzelf ziet als een ‘lerende organisatie’ die ‘blijft zoeken naar antwoorden op levensvragen, waarbij je van elkaar kunt leren, samen wijzer wordt, verantwoordelijkheid neemt en ontdekt hoe je betekenisvol kunt leven.’ Van de apostolische periode tussen 1946 en 2001 kunnen niet alleen leden en ex-leden veel leren, maar deze APG-cultuur kan ook ‘buitenstaanders’ nieuwe inzichten bieden in deze tijden waarin steeds meer mensen verlangen naar zingeving en verbinding, sterke leiders en gemeenschapsgevoel.

Ideeën genoeg. Materiaal in overvloed. Aan ervaringsdeskundigen geen gebrek. En dan nu de openheid nog. Eerlijke openheid, ook van het Genootschap zelf, waarbij de apostolische-olifanten-in-de-kamer gewoon worden benoemd, beschreven en besproken. Ik ben benieuwd: ik ben dol op feestjes!

Bron: Landelijke instructies hoe alle apostolische kleuters moesten spreken en zingen op de Verhoging, voor hun eigen gemeenschap met ‘Ooms’ en ‘Tantes’. Uit de Richtlijnen voor ‘de Jongste Jeugd’ (kinderen t/m 6 jaar) van juli-september 1977, over de feestelijke bijeenkomsten rond de verjaardag van Slok senior op 21 augustus
collage met foto Slok senior, en kringmapknipsels jaren ’80.

Zomaar een zondag

Verklaring apostel Bert Wiegman op zondag 11 oktober 2020 (bron: klik hier)

Excuses Apostolisch Genootschap

Zomaar een zondag? Nee, ik geef toe: dat was het niet. Vanochtend bood Bert Wiegman (apostel/ bestuursvoorzichter) excuses aan, met een videoboodschap en met een schriftelijke verklaring. Het persbericht werd overgenomen door Trouw en NRC en lokale media. En de NOS kopte: ‘Apostolisch Genootschap biedt excuses aan na publicatie boek.’

De kracht van een boek

“Wat onzichtbaar was, heb ik zichtbaar willen maken”, vertelde ik in een NRC-interview in juni. Ja dat dus. Vragen en feiten. Herinneringen en emoties. Uitzoeken en vastleggen. Dat wilde ik graag. In een boek. ‘Apostelkind‘ werd de titel. Want dat waren we: apostelkinderen. Het boek is een zoektocht naar de verborgen geschiedenis van de apostolische beweging (sinds 1830), de rol van mijn familie daarin (sinds 1901) en mezelf (sinds 1973). Een verhaal over kinderen die het werk van Jezus moesten voortzetten en daarbij hun ‘Apostel’ als ‘Eigentijdse Christus’ en ‘Levende Norm’ en ‘Levensvriend’ (etc) moesten volgen. Zo verbeterden ze niet alleen zichzelf maar ook de wereld: als goddelijke hormonen stroomden we door de samenleving.

De geschiedenis van apostelkinderen (1946-2001) was onbekend, en ongekend in het open Nederland. Was het schaamte, angst en verwarring? Kwam het door aparte apostolische jargon met vaak manipulatieve woorden en uitdrukkingen? Waren er daarom geen woorden voor? Of kwam het door die zgn. ‘fantoompijn’ waardoor loskomen vrijwel onmogelijk is? Of door het ongeloof van de ‘buitenwereld’? Zo’n verhaal over een groep van 30.000 volgelingen en een systematisch uitgedacht, zeer gedetailleerd en intensief programma met weekbrieven, richtlijnen, theaterspelen, liederen, en ver(p)lichte overgave aan 1 Leidsman… zoiets kán immers niet waar zijn in het moderne Nederland (1946-2001). En het was toch allemaal zo ‘fijn’ en vriendelijk? Daar kan toch niks mis mee zijn? Of was de recente marketingmachine, waarin een nieuw beeld over het Genootschap werd neergezet, eenvoudigweg té succesvol?

Ik weet het niet. Wel weet ik dat het verhaal verborgen bleef. ‘Hidden in plain sight’. Maar nu niet meer. Nu is het zichtbaar in het volle licht. Het boek gaf ook anderen een gezicht, een stem. In korte tijd ontving ik meer dan 300 berichten van apostelkinderen uit het hele land, oud en jong, man en vrouw, met verschillende inkomens en beroepen. ‘Eindelijk openheid’ en ‘Ik dacht dat ik gek was’, en ‘een feest van (h)erkenning’ en ‘puzzelstukjes vallen op hun plek’, waren de meest voorkomende reacties. Maar ook ‘ik weet niet of ik nu blij of boos met dit boek ben’ want ‘soms wil je onwetend blijven, maar ont-weten gaat helaas niet’ en ‘als je het eenmaal ziet, dan kan je het niet meer niet zien.’ Lezers moeten het verleden alsnog een plek gaan geven, ook als ze al tientallen jaren geen lid meer zijn.

Acties

Ik ben een schrijver en onderzoeker – zeker geen activist, maar het boek activeert. Het doorbreekt een hardnekkige zwijgcultuur – een pijnlijk proces – en zet mensen in beweging. Het boek leidde tot emotionele gesprekken binnen families, en daarbuiten op social media met duizenden reacties op verschillende sites. Ook het Genootschap werd overvallen door berichten van lezers die zich in het boek herkenden. Apostel Wiegman zette in april een filmpje op de APG-website, wat wederom uitdraaide op protestreacties van ‘apostelkinderen’. Er volgde veel aandacht in de media, met interviews en boekrecensies. En het verhaal van ‘Apostelkind’ werd ook ‘hoorbaar’ gemaakt, met een prachtige radio-docu, gemaakt door Laura Stek.

Daarna was de storm nog niet voorbij (zie hier voor tijdlijn). De apostelkinderen vonden elkaar, op mijn FB-site, daarna in andere (gesloten) FB-groepen, en ze bouwden hun eigen website met eigen ervaringen, eigen analyses, en zelfs met een eigen apo-strip over ‘Priester Lurck’. Sommigen hadden de moed zich in de media uit te spreken. Anderen bleven brieven schrijven, naar mij en naar het APG.

In juni nodigde het APG ex-leden (en leden) uit en deze zomer werden ‘dialoogbijeenkomsten’ georganiseerd. In een persbericht (van 13 juli) kwam het Genootschap met de eerste resultaten van deze gesprekken. ‘Kritiekloze volgzaamheid’ met de absolute afgedwongen ‘persoonsverheerlijking van de apostel’, en ‘de negatieve effecten van een ideologische opvoeding’ met een ‘doofpotoplossing voor menselijk leed’ werden als pijnpunten van het recente verleden genoemd. Er kwam een rapport aangevuld met digitale post-its. Een ex-lid schreef vervolgens een haarscherpe analyse over de APG-aanpak tijdens deze dialooggesprekken, die rammelde qua integriteit en zorgvuldigheid, met mogelijk extra leed voor de betrokkenen.

Excuses van het Genootschap

En vandaag kwam het Genootschap dus met excuses. Bert Wiegman (apostel/ bestuursvoorzitter) erkende volledig dat er in de jaren ’60 t/m ’90 ‘een normerende en uniformerende cultuur was waarbinnen een deel van de (jeugd)leden belemmerd werd in hun autonomie en persoonlijke ontwikkeling.’ Verder sprak hij over een ‘hiërarchische cultuur‘, grote ‘groepsdruk’, waarbij ‘uitsluiting of publiekelijke terechtwijzing’ plaatsvond, en over ‘inmenging in levenskeuzes en familiesituaties‘ wat de privacy aantastte.

In de krant Trouw stond het nog duidelijker: ‘Mensen ervoeren de groepering als dogmatisch, indoctrinerend, gesloten en dictatoriaal, met persoonsverheerlijking van de “apostel” (bestuursvoorzitter). Ze zeiden dat ze niet zichzelf konden zijn en hekelden de zwijgcultuur en de controle.‘ Ook de NOS nam zojuist het APG-persbericht over met vergelijkbare woorden: klik hier. Er zijn niet alleen woorden van erkenning, maar ook actie. Want deze stappen geven het Genootschap de kans ‘recht te doen aan de mensen die pijn uit dit verleden met zich meedragen,‘ zo staat in het persbericht. Via een nieuw meldpunt kunnen leden en oud-leden hun ervaringen delen. Ook kunnen ze een beroep doen op professionele ondersteuning of andere vormen van hulp.

En… wat vinden de ex-leden van de verklaring?

Afgelopen woensdagavond vroeg ik aan een groep van 250 ex-leden: ‘Hoe ziet jouw ideale verklaring eruit?’ Binnen 50 uur kreeg ik meer dan 210 reacties van 82 verschillende individuen, meer dan 15.000 woorden. Vandaag wilde ik daar een blogje aan wijden, met analyses, maar door de onverwachte drukte (ik ben vandaag overspoeld door berichten van ex-leden n.a.v. Wiegmans verklaring) stel ik dat blogje nog even uit. Wel kan ik alvast zeggen: vrijwel iedereen wilde graag de woorden ‘excuses’ en ‘erkenning’ horen. En die woorden zijn gevallen. Toch heerst er ook teleurstelling onder de ex-leden, en op zekere dag zal ik bekijken waar dat aan ligt (op basis van analyses van de 210 reacties). Overigens is de mooiste ‘ideale verklaring’, waar de meesten zich in konden vinden, gisteren op de apostelkinderen-website gepubliceerd, klik hier.

‘En wat zou jouw ideale verklaring zijn?’ schreef een lezer me gisteravond. Daar heb ik een duidelijk antwoord op: die heb ik niet. Want ik heb het boek geschreven om te begrijpen wat er is gebeurd met deze geloofsgroep, en met mezelf. Ik ontdekte hoe we verstrikt zijn geraakt, met z’n allen, in een web van emoties (‘geen feiten maar voelen’) en groepsloyaliteit (met lieve Ooms en Tantes) en intensieve jeugdactiviteiten (‘jeugdzielsverzorging’) met een flinke portie morele superioriteit (‘wij bouwen het Koninkrijk Gods in het hier en nu’). Tijdens het onderzoek zag ik glashelder hoe we ons zo hebben laten meeslepen in een langdurig script waarin 1 man de hoofdrol speelde: eerst Slok senior tot 1984, en daarna zijn zoon tot 2001. En dat is pijnlijk. Want uiteindelijk denk je: ‘Daar zou ik nooit in meegaan’ en ‘daar doe ik niet aan mee.’ Maar niemand trapte op de rem. En niemand leek te zien wat er aan de hand was. Die thema’s blijven me bezighouden. Leiders en volgers, autonomie en groepsdruk, conformeren en rebelleren.

Mijn ideale verklaring? Die heb ik dus niet. Hopen op erkenning & excuses, dat is nooit mijn doel geweest. Begrijpen & vastleggen & uitwisselen van kennis, dat wel. En daar ben ik voorlopig nog niet klaar mee. Lang leve de openheid!

‘Goodbye Lenin’ (maar dan net even anders)

Film - Goodbye Lenin! - Into Film
Een ‘still’ uit de Duitse film ‘Goodbye Lenin’ 

Een collectieve identiteit kan problematisch worden. Bijvoorbeeld als je je volledig verliest in een groep, iets wat je terugziet bij nationalistische, ideologische of religieuze fanatici. Maar het geeft tegelijkertijd ook geborgenheid en houvast. En dan is het pijnlijk als die vastigheid op losse schroeven komt te staan.

Dit verwarrende proces staat centraal in de film ‘Goodbye Lenin’ die ik gisteren weer eens zag. Deze Duitse tragikomedie speelt zich af rondom ‘die Wende’. Een van de hoofdrolspelers (de moeder) raakt in coma op een historisch ogenblik: vlak voor de val van de Berlijnse Muur. Als ze ontwaakt, probeert haar zoon Alexander de omwenteling van communisme naar kapitalisme voor haar te verbergen. Om haar te beschermen. Want de emotionele schok zou te groot voor haar zijn.

De zoon haalt andere familieleden en vrienden over om het spel mee te spelen. Dit levert hilarische taferelen op. Moeders slaapkamer wordt omgebouwd tot een DDR-‘paradijs’ met oud DDR-meubilair. Visite vertoont zich in oude DDR-kleding en krijgt typisch DDR-voedsel voorgeschoteld. Twee buurkinderen zingen (tegen betaling uiteraard) een DDR-strijdlied voor de moeder, en de zoon maakt zelfs nieuwsbulletins voor haar om het oude DDR-sprookje in stand te houden.

Uit alle macht doet de omgeving net alsof hun oude land, de DDR, nog bestaat. Om zo vast te kunnen houden aan een oude identiteit. En om niet teveel verwarring te veroorzaken. En dat doet me toch weer denken aan de Apostelkinderen. Ook wij groeiden op in een systeem met een sterke eigen identiteit. Natuurlijk anders dan de DDR, maar wel degelijk zeer gesloten en alomvattend.

De APG-slaapkamer zouden we kunnen vullen met een Dientafel (waarop schalen met gehaakte kleedjes, een waterkan en bloemstuk), APG-geschenken van de Zusters (verzilverde potjes, suikerpot met lepel, peper- en zoutsetjes) en van de kinderen (schommelstoelen, bureaus, naaisetjes, spelletjes), APG-leesvoer (Hartensuitingen, De Zegen van de Twijfel, Jeugdrichtlijnen), oude gordijnen (waar in het najaar Blauwe Jurken van worden gemaakt), en een badkamer ensuite met speciaal apostel-toilet. Het Embleem hangt aan de muur, en de Apostelfoto pronkt op het nachtkastje.

En elke dag zouden er bijeenkomsten zijn, kringen, koren, diensten. Ieder ‘samenzijn’ zou worden geleid door een Middelpunt, dat notules zou maken, het verslag naar de Voorganger zou sturen, en bij ‘problemen’ ook naar de Oudste en Apostel. Elke dag wordt er een ander koor gevraagd (kleuter- en kinderkoor, jongens- of meisjeskoor, jeugd- of bejaardenkoor; mannenkoor of het gewone Zangkoor) om de Apostel te bezingen, als Christus van deze tijd. ’s Avonds zouden we kunnen luisteren naar een van de apostolische cantates, of naar de stem van de Apostel die ons waarschuwt voor besmettingen van buitenaf, ons wekelijks ‘vrijspreekt’ van onze dagelijkse misstappen, en aanspoort de ‘Christusgezindheid’ over de wereld te verspreiden. De dag zou worden afgesloten met een gebed: ‘Lieve Vader, die we op z’n schoonst leren kennen als onze Geliefde Apostel. Wij hebben weer een fijne dag gehad. Amen.’

Maar zo is het niet gelopen. Als je het APG-systeem verliet, dan bestond het opeens niet meer. Je ontwaakte uit een coma, en werd wakker in een wereld waarin de Tweede Wereld actief werd weggepoetst. Door jezelf (vanwege de verwarring, angst, loyaliteit en schaamte), door de de APG-top (die sinds 2001 materiaal liet vernietigen, opdracht gaf tot het herschrijven van de liederen, en de complexe realiteit overgoot met een zoete zingevingssaus), en door vasthoudende leden (‘je ziet het verkeerd’ en ‘het geheugen is onbetrouwbaar’ en ‘het is nu anders’), gesteund door onwetende BN-ers die (tegen betaling uiteraard) voor het Genootschap inspirerende lezingen verzorgen over overgave en autonomie, over de liefde en de roze bril, over eenzaamheid en herinneringen, over de zin van het leven, en natuurlijk over de toekomst.

Best een makkie. Want iedereen leek het spel mee te spelen, decennia lang. Maar juist het collectieve zwijgen en actief ontkennen van deze gedeelde identiteit heeft tot veel verwarring onder Apostelkinderen geleid, zo blijkt uit de brieven van lezers van mijn boek.

Als ‘Goodbye Lenin’ dus. Maar dan net even anders.

…..

Film flashback: In ‘Good Bye Lenin!’, nostalgia for a Communist way of life saves lives
Een ‘still’ uit de Duitse film ‘Goodbye Lenin’ 

Ieder één

Bron: Mannenkoorliederenbundel van het Apostolisch Genootschap (1971)

‘Wie ben ik?’ schreef een lezer, ‘Na het lezen van jouw boek weet ik het opeens niet meer. Wie ben ik en wáár komt wát vandaan?’ Deze vraag ‘wie ben ik’ komt telkens terug, in vele brieven die ik de afgelopen maanden heb ontvangen. En deze vraag is niet zo vreemd natuurlijk. Mensen houden zich al eeuwenlang bezig met ‘identiteit’.

Dit najaar geef ik weer colleges over dit onderwerp. En daarom (her)las ik laatst het mooie boek Les identités meurtrières geschreven door de Libanees-Franse schrijver Amin Maalouf (klik hier en hier). ‘Wie en wat ben ik nu eigenlijk?’ Dat vraagt hij zich al in het voorwoord af. Niet verwonderlijk want Malouf werd geboren in Beiroet, bracht zijn eerste levensjaren door in Egypte en groeide op in Libanon, als christen in een islamitisch land. Het Libanees is zijn moedertaal, maar hij schrijft in het Frans want op zijn 27ste emigreerde hij naar Frankrijk, waar hij overigens vaak als moslim wordt versleten terwijl hij zichzelf nu als agnost ziet.  

Dat Malouf zich bezighoudt met identiteitsvraagstukken is vrij logisch, met zo’n ratjetoe aan identiteitskenmerken. Toch is hij niet de enige. Ook ik ben naar een ander land verhuisd, spreek thuis een andere taal dan op mijn werk, zie mezelf als avondmens, boekenwurm en groot muziekliefhebber, vrouw en partner en moeder, en nog veel meer. Ieder kan zijn eigen lijst maken, die ook verandert in de loop van de tijd, simpelweg omdat de tijd met je op de loop gaat. 

Welke kenmerken zijn belangrijk, en welke niet? Waarmee identificeer ik me, en waarmee niet? En waarom? Als je bij jezelf blijft dan is er niks aan de hand. Want ‘ik’ ben gewoon ‘ik’ met een mengelmoes aan verschillende kenmerken. Je gaat je niet constant afvragen uit welke karakteristieke elementen je bent opgebouwd. Tenminste, ik niet. Vaak is het ‘de ander’ die je wijst op je ‘eigenheid.’ Je identiteit is ‘van jezelf’ maar tegelijkertijd altijd in relatie tot ‘de ander’.   

Als je in een ander land hebt gewoond, dan herken je vast de behoefte om niet constant als buitenlander gezien te worden. Dan snap je dat het vervelend voelt als een Engelsman je in de winkel vraagt ‘where are you from?’ terwijl je al bijna 15 jaar een landgenoot van hem bent. Mijn accent verraadt me, maakt zichtbaar dat ik ‘anders’ ben. En dat is niet altijd iets waar ik zin in heb, zeker niet tijdens het volladen van een boodschappenkar, met aardappelen, custardvla, brood en (jawel!) beschuit (in Engeland verkrijgbaar als Dutch Crispbakes) en ander ‘heimweevoer’ (stroopwafels, hageltjes en drop!)  

We volgen de Nederlandse en de Britse politiek. We vieren zowel sinterklaas (zonder zwarte piet) als Guy Fawkes (zonder brandende pop). We kijken naar ’the a-word’ en ‘het a-woord’ (die dan weer verdacht veel op elkaar lijken), en weten wie Bagpuss en the Clangers zijn, maar ook Pluk en Otje. Waar mijn Engelse en Nederlandse kenmerken vandaan komen, is vaak overduidelijk. En er is ruimte om mijn eigen mengelmoes samenstellen. ‘I can pick and choose’ en dus zeg ik net iets meer ‘sorry & thank you’ dan de gemiddelde Nederlander, maar ben ik ook net iets directer dan de gemiddelde Brit.

Natuurlijk moet ik me aanpassen, maar van mij wordt niet gevraagd dat ik me volledig met ‘de’ Britse identiteit vereenzelvig. En dat laatste ging mis in het Genootschap. Elk apostelkind moest werken aan een betere wereld, en had daarbij de hulp van de Apostel en de Gemeenschap nodig. ‘Mijn hartje klopt van rikke-tikke-tik, het klopt alleen voor u, ik blijf altijd bij u,’ zo zongen de kleuters. ‘Ik ben toch een Apostelkindje, en ik dien u toch zo graag,’ zo zongen de acht-jarigen. ‘Verankerd in u’, zo zongen meiden. ‘Wie ben ik?’ zo zong het mannenkoor, ‘wie ben ik dat ik aan uw zijde dit Goddelijke Werk mag dragen?’ Ieder was één.

‘Ik dacht dat ik mezelf kende,’ schreef een andere lezer. ‘Ik heb een geweldige vrouw, lieve kinderen, ben maatschappelijk succesvol, weet wat ik wil. Maar door je boek begin ik me af te vragen welk deel van mijn huidige karakter van mijzelf is, van mijn ouders, en welk deel door apostolische indoctrinatie. En of ik daar dan ‘dankbaar’ of juist boos over moet zijn. Wat is van mij en van is van hen? Wie ben ik?’

Bron: Bundel Meisjes- en Jeugdkoorliederen, Het Apostolisch Genootschap (1989)

Kieskeurige compassie

screenshot van Google.

Compassie. Ik vraag het maar eens aan ‘Google’. Fout natuurlijk. ‘Niet googelen,’ vertel ik mijn eigen studenten steevast. ‘Don’t rely on Wiki, but go to the academic data bases’, voeg ik er dan aan toe. Maar nu even niet. Ik ben lui, zoek en vind, want Google weet altijd raad. ‘Compassie is een kracht’ en ‘het is zoeken naar je hart’ en ‘een hart hebben voor de ander’ en als ik op ‘images’ druk dan vult mijn scherm zich met rode hartjes en serene gezichten. Mijn conclusie? Compassie moet wel iets goeds zijn. (Hoewel je er ook een burn-out van kan krijgen, wat dan weer ‘compassie-moeheid’ heet, maar gelukkig zijn daar dan weer trainingen voor). 

Niet alleen de moderne zoekende mens, maar ook filosofen zoals Jean-Jacques Rousseau, Arthur Schopenhauer en Adam Smith betoogden dat inlevingsvermogen een fundamentele menselijke eigenschap is (of zou moeten zijn). En zelfs primatologen als Frans de Waal denken dat het recht van de sterkste niet geldt voor de mens. In zijn boek ‘Een tijd voor empathie’ stelt hij dat het verbindende vermogen altijd de crux is geweest voor het overleven van onze soort, de mens. Mensen zijn van nature betrokken bij andermans lijden en willen elkaar graag helpen, onbaatzuchtig (en soms ook niet, maar dan hebben ze toch geholpen).  

En toch… wat is compassie nu eigenlijk? In de wetenschap (en in de medische wereld) wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen sympathie, empathie en compassie. De betekenis van de term ‘sympathy‘ ligt ergens tussen medeleven en medelijden in. Het gaat hier om reacties als ‘Het spijt me’, ‘Het moet verschrikkelijk zijn’, of ‘Ik kan me niet voorstellen hoe dat moet zijn’. Deze reacties zijn oppervlakkig, en vooral bedoeld om zichzelf af te schermen, en er eventueel zélf iets van te leren. Bij empathy‘ voelen mensen mee en zeggen ze bijvoorbeeld: ‘Ik heb het gevoel dat u zich voelt alsof…’, of ‘Ik voel hoe verdrietig u bent’. Maar ‘compassion‘ gaat een stap verder. Dan krijgt altruïsme een centrale rol: de ander staat centraal, en de luisteraar wil zich met hart en ziel inzetten voor die ander. 

Dat is helder. En toch… het blijft knagen. Met wie moeten we nu precies compassie tonen? Met de vluchtelingen op Lesbos (klik hier en hier en hier) of met de eilandbewoners? Met de zwarte mensen die in opstand komen tegen systematische discriminatie vanwege hun huidskleur? Of met de agenten die zich bedreigd voelen door ‘gewelddadige relschoppers’ zoals zij ze zouden noemen? Met de jongeren die geen feestjes meer mogen bouwen? Of met de ouderen die extra gevaar lopen door een rondwarend virus? Natuurlijk zijn deze vragen te zwart-wit gesteld. De werkelijkheid ligt een stuk genuanceerder, en de gematigde meerderheid houdt zich vaak stil.

Het probleem is dat mensen uiteindelijk groepsdieren zijn, en geneigd zijn om de ‘eigen’ groep te beschermen. Zeker als het een gesloten groep met een sterke eigen cultuur betreft. Zo’n groep geeft houvast en geluk. Ook het Genootschap was als een warm bad met vriendelijke mensen. Samen zingen, samen feesten, samen lachen, samen huilen. Samen één zijn, samensmelten, dat was toen het doel. En ook nu nog is dat het streven: ‘wij is het nieuwe “ik”’, is een nieuwe slogan. Samen naar verbinding zoeken, uit solidariteit en compassie. ‘En wij helpen je daarmee, zodat we samen kunnen werken aan een menswaardige samenleving’, aldus het Genootschap (zie de FB-pagina en APG-website).

Je hoorde erbij, bij ‘het wij’. Stiekem ook nog als je eruit bent gestapt. Want eens apostolisch, altijd apostolisch. Maar dat verandert als je dat ‘wij’ (en daarmee ook je ‘ik’) probeert te begrijpen. Als je de geschiedenis van de apostolische beweging (sinds 1830) verweeft met je eigen herinneringen (sinds 1973) en de rol van je familie hierin (sinds 1901), en deze zoektocht vastlegt in een boek. Dan bereiken je opeens andere berichten: je bent een nestbevuiler en verrader, ook als je er al 22 jaar niet meer toe behoort. Dan ben je ‘een fantast’ en ‘vol verbittering’, ‘beschadigd’ en ‘gefrustreerd’, een ‘aandachttrekker’ en ‘volslagen gek’, ‘obsessief’ en ‘schizofreen’. Dan komen de bekende one-liners uit de kast: ‘het is nu allemaal anders’, ‘je blijft steken in het verleden’, en ‘je hebt het verkeerd gezien.’

Even leek ik een eenling. Totdat bleek dat er meer apostelkinderen waren. Totdat bleek dat ik honderden berichten kreeg van mensen die zich in het verhaal herkenden. Maar al gauw regende het toen weer nieuwe plakkers, uitgedeeld door boze genootschapsleden: ik was de ‘Apostel van de Afvalligen’ en mijn lezers zouden ‘Renskes kinderen’ zijn waarbij ze tevens werden weggezet als onnadenkende, radicale, ongenuanceerde ‘volgelingen’. En zo ontstond langzaam maar zeker een nieuwe groep (voor het eerst in de genootschaps-geschiedenis) : de groep van de afvalligen. Dat er in de praktijk geen sprake is van ‘de groep rond Renske’ (elke lezer is een individu, en de meeste Apostelkinderen hebben – net als ik – sowieso een allergie voor groepen en leiders), dat doet even niet ter zake. Bovendien leidt zo’n vijandsbeeld mooi af van de inhoud van het verhaal.

De afgelopen maanden heb ik veel geleerd. Mensen kunnen met groot fanatisme hun eigen groep verdedigen. Ja, ook als hun geloofsgroep als missie heeft om de medemens te ‘inspireren positief, bewust en liefdevol te werken aan een samenleving met meer compassie’. En als je overloopt van compassie voor je eigen groep, dan sta je toe dat je eigen stichting (een soort apostolische ‘denktank’) een ‘recensie’ plaatst vol stromannen die leiden tot het volgende eindoordeel over het boek Apostelkind: ‘een boek, een wetenschapper onwaardig.’ Maar dat ik inferieur was, dat was me al meteen duidelijk: voor deze ‘recensent’ waren de 18 letters van mijn naam er 16 teveel. Het gebruik van mijn initialen, dat vond hij al meer dan genoeg, in zijn boekbespreking van maar liefst 15 pagina’s.

Voor de een ben ik R.D., voor de ander een gek. Milde vormen van ontmenselijking. Veel is geoorloofd. Want ‘wij hebben iets bijzonders te brengen’ en het Werk moet doorgaan.  

Compassie kan kieskeurig zijn.

….