‘Wie ben ik?’ schreef een lezer, ‘Na het lezen van jouw boek weet ik het opeens niet meer. Wie ben ik en wáár komt wát vandaan?’ Deze vraag ‘wie ben ik’ komt telkens terug, in vele brieven die ik de afgelopen maanden heb ontvangen. En deze vraag is niet zo vreemd natuurlijk. Mensen houden zich al eeuwenlang bezig met ‘identiteit’.
Dit najaar geef ik weer colleges over dit onderwerp. En daarom (her)las ik laatst het mooie boek Les identités meurtrières geschreven door de Libanees-Franse schrijver Amin Maalouf (klik hier en hier). ‘Wie en wat ben ik nu eigenlijk?’ Dat vraagt hij zich al in het voorwoord af. Niet verwonderlijk want Malouf werd geboren in Beiroet, bracht zijn eerste levensjaren door in Egypte en groeide op in Libanon, als christen in een islamitisch land. Het Libanees is zijn moedertaal, maar hij schrijft in het Frans want op zijn 27ste emigreerde hij naar Frankrijk, waar hij overigens vaak als moslim wordt versleten terwijl hij zichzelf nu als agnost ziet.
Dat Malouf zich bezighoudt met identiteitsvraagstukken is vrij logisch, met zo’n ratjetoe aan identiteitskenmerken. Toch is hij niet de enige. Ook ik ben naar een ander land verhuisd, spreek thuis een andere taal dan op mijn werk, zie mezelf als avondmens, boekenwurm en groot muziekliefhebber, vrouw en partner en moeder, en nog veel meer. Ieder kan zijn eigen lijst maken, die ook verandert in de loop van de tijd, simpelweg omdat de tijd met je op de loop gaat.
Welke kenmerken zijn belangrijk, en welke niet? Waarmee identificeer ik me, en waarmee niet? En waarom? Als je bij jezelf blijft dan is er niks aan de hand. Want ‘ik’ ben gewoon ‘ik’ met een mengelmoes aan verschillende kenmerken. Je gaat je niet constant afvragen uit welke karakteristieke elementen je bent opgebouwd. Tenminste, ik niet. Vaak is het ‘de ander’ die je wijst op je ‘eigenheid.’ Je identiteit is ‘van jezelf’ maar tegelijkertijd altijd in relatie tot ‘de ander’.
Als je in een ander land hebt gewoond, dan herken je vast de behoefte om niet constant als buitenlander gezien te worden. Dan snap je dat het vervelend voelt als een Engelsman je in de winkel vraagt ‘where are you from?’ terwijl je al bijna 15 jaar een landgenoot van hem bent. Mijn accent verraadt me, maakt zichtbaar dat ik ‘anders’ ben. En dat is niet altijd iets waar ik zin in heb, zeker niet tijdens het volladen van een boodschappenkar, met aardappelen, custardvla, brood en (jawel!) beschuit (in Engeland verkrijgbaar als Dutch Crispbakes) en ander ‘heimweevoer’ (stroopwafels, hageltjes en drop!)
We volgen de Nederlandse en de Britse politiek. We vieren zowel sinterklaas (zonder zwarte piet) als Guy Fawkes (zonder brandende pop). We kijken naar ’the a-word’ en ‘het a-woord’ (die dan weer verdacht veel op elkaar lijken), en weten wie Bagpuss en the Clangers zijn, maar ook Pluk en Otje. Waar mijn Engelse en Nederlandse kenmerken vandaan komen, is vaak overduidelijk. En er is ruimte om mijn eigen mengelmoes samenstellen. ‘I can pick and choose’ en dus zeg ik net iets meer ‘sorry & thank you’ dan de gemiddelde Nederlander, maar ben ik ook net iets directer dan de gemiddelde Brit.
Natuurlijk moet ik me aanpassen, maar van mij wordt niet gevraagd dat ik me volledig met ‘de’ Britse identiteit vereenzelvig. En dat laatste ging mis in het Genootschap. Elk apostelkind moest werken aan een betere wereld, en had daarbij de hulp van de Apostel en de Gemeenschap nodig. ‘Mijn hartje klopt van rikke-tikke-tik, het klopt alleen voor u, ik blijf altijd bij u,’ zo zongen de kleuters. ‘Ik ben toch een Apostelkindje, en ik dien u toch zo graag,’ zo zongen de acht-jarigen. ‘Verankerd in u’, zo zongen meiden. ‘Wie ben ik?’ zo zong het mannenkoor, ‘wie ben ik dat ik aan uw zijde dit Goddelijke Werk mag dragen?’ Ieder was één.
‘Ik dacht dat ik mezelf kende,’ schreef een andere lezer. ‘Ik heb een geweldige vrouw, lieve kinderen, ben maatschappelijk succesvol, weet wat ik wil. Maar door je boek begin ik me af te vragen welk deel van mijn huidige karakter van mijzelf is, van mijn ouders, en welk deel door apostolische indoctrinatie. En of ik daar dan ‘dankbaar’ of juist boos over moet zijn. Wat is van mij en van is van hen? Wie ben ik?’