Ieder één

Bron: Mannenkoorliederenbundel van het Apostolisch Genootschap (1971)

‘Wie ben ik?’ schreef een lezer, ‘Na het lezen van jouw boek weet ik het opeens niet meer. Wie ben ik en wáár komt wát vandaan?’ Deze vraag ‘wie ben ik’ komt telkens terug, in vele brieven die ik de afgelopen maanden heb ontvangen. En deze vraag is niet zo vreemd natuurlijk. Mensen houden zich al eeuwenlang bezig met ‘identiteit’.

Dit najaar geef ik weer colleges over dit onderwerp. En daarom (her)las ik laatst het mooie boek Les identités meurtrières geschreven door de Libanees-Franse schrijver Amin Maalouf (klik hier en hier). ‘Wie en wat ben ik nu eigenlijk?’ Dat vraagt hij zich al in het voorwoord af. Niet verwonderlijk want Malouf werd geboren in Beiroet, bracht zijn eerste levensjaren door in Egypte en groeide op in Libanon, als christen in een islamitisch land. Het Libanees is zijn moedertaal, maar hij schrijft in het Frans want op zijn 27ste emigreerde hij naar Frankrijk, waar hij overigens vaak als moslim wordt versleten terwijl hij zichzelf nu als agnost ziet.  

Dat Malouf zich bezighoudt met identiteitsvraagstukken is vrij logisch, met zo’n ratjetoe aan identiteitskenmerken. Toch is hij niet de enige. Ook ik ben naar een ander land verhuisd, spreek thuis een andere taal dan op mijn werk, zie mezelf als avondmens, boekenwurm en groot muziekliefhebber, vrouw en partner en moeder, en nog veel meer. Ieder kan zijn eigen lijst maken, die ook verandert in de loop van de tijd, simpelweg omdat de tijd met je op de loop gaat. 

Welke kenmerken zijn belangrijk, en welke niet? Waarmee identificeer ik me, en waarmee niet? En waarom? Als je bij jezelf blijft dan is er niks aan de hand. Want ‘ik’ ben gewoon ‘ik’ met een mengelmoes aan verschillende kenmerken. Je gaat je niet constant afvragen uit welke karakteristieke elementen je bent opgebouwd. Tenminste, ik niet. Vaak is het ‘de ander’ die je wijst op je ‘eigenheid.’ Je identiteit is ‘van jezelf’ maar tegelijkertijd altijd in relatie tot ‘de ander’.   

Als je in een ander land hebt gewoond, dan herken je vast de behoefte om niet constant als buitenlander gezien te worden. Dan snap je dat het vervelend voelt als een Engelsman je in de winkel vraagt ‘where are you from?’ terwijl je al bijna 15 jaar een landgenoot van hem bent. Mijn accent verraadt me, maakt zichtbaar dat ik ‘anders’ ben. En dat is niet altijd iets waar ik zin in heb, zeker niet tijdens het volladen van een boodschappenkar, met aardappelen, custardvla, brood en (jawel!) beschuit (in Engeland verkrijgbaar als Dutch Crispbakes) en ander ‘heimweevoer’ (stroopwafels, hageltjes en drop!)  

We volgen de Nederlandse en de Britse politiek. We vieren zowel sinterklaas (zonder zwarte piet) als Guy Fawkes (zonder brandende pop). We kijken naar ’the a-word’ en ‘het a-woord’ (die dan weer verdacht veel op elkaar lijken), en weten wie Bagpuss en the Clangers zijn, maar ook Pluk en Otje. Waar mijn Engelse en Nederlandse kenmerken vandaan komen, is vaak overduidelijk. En er is ruimte om mijn eigen mengelmoes samenstellen. ‘I can pick and choose’ en dus zeg ik net iets meer ‘sorry & thank you’ dan de gemiddelde Nederlander, maar ben ik ook net iets directer dan de gemiddelde Brit.

Natuurlijk moet ik me aanpassen, maar van mij wordt niet gevraagd dat ik me volledig met ‘de’ Britse identiteit vereenzelvig. En dat laatste ging mis in het Genootschap. Elk apostelkind moest werken aan een betere wereld, en had daarbij de hulp van de Apostel en de Gemeenschap nodig. ‘Mijn hartje klopt van rikke-tikke-tik, het klopt alleen voor u, ik blijf altijd bij u,’ zo zongen de kleuters. ‘Ik ben toch een Apostelkindje, en ik dien u toch zo graag,’ zo zongen de acht-jarigen. ‘Verankerd in u’, zo zongen meiden. ‘Wie ben ik?’ zo zong het mannenkoor, ‘wie ben ik dat ik aan uw zijde dit Goddelijke Werk mag dragen?’ Ieder was één.

‘Ik dacht dat ik mezelf kende,’ schreef een andere lezer. ‘Ik heb een geweldige vrouw, lieve kinderen, ben maatschappelijk succesvol, weet wat ik wil. Maar door je boek begin ik me af te vragen welk deel van mijn huidige karakter van mijzelf is, van mijn ouders, en welk deel door apostolische indoctrinatie. En of ik daar dan ‘dankbaar’ of juist boos over moet zijn. Wat is van mij en van is van hen? Wie ben ik?’

Bron: Bundel Meisjes- en Jeugdkoorliederen, Het Apostolisch Genootschap (1989)

Kieskeurige compassie

screenshot van Google.

Compassie. Ik vraag het maar eens aan ‘Google’. Fout natuurlijk. ‘Niet googelen,’ vertel ik mijn eigen studenten steevast. ‘Don’t rely on Wiki, but go to the academic data bases’, voeg ik er dan aan toe. Maar nu even niet. Ik ben lui, zoek en vind, want Google weet altijd raad. ‘Compassie is een kracht’ en ‘het is zoeken naar je hart’ en ‘een hart hebben voor de ander’ en als ik op ‘images’ druk dan vult mijn scherm zich met rode hartjes en serene gezichten. Mijn conclusie? Compassie moet wel iets goeds zijn. (Hoewel je er ook een burn-out van kan krijgen, wat dan weer ‘compassie-moeheid’ heet, maar gelukkig zijn daar dan weer trainingen voor). 

Niet alleen de moderne zoekende mens, maar ook filosofen zoals Jean-Jacques Rousseau, Arthur Schopenhauer en Adam Smith betoogden dat inlevingsvermogen een fundamentele menselijke eigenschap is (of zou moeten zijn). En zelfs primatologen als Frans de Waal denken dat het recht van de sterkste niet geldt voor de mens. In zijn boek ‘Een tijd voor empathie’ stelt hij dat het verbindende vermogen altijd de crux is geweest voor het overleven van onze soort, de mens. Mensen zijn van nature betrokken bij andermans lijden en willen elkaar graag helpen, onbaatzuchtig (en soms ook niet, maar dan hebben ze toch geholpen).  

En toch… wat is compassie nu eigenlijk? In de wetenschap (en in de medische wereld) wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen sympathie, empathie en compassie. De betekenis van de term ‘sympathy‘ ligt ergens tussen medeleven en medelijden in. Het gaat hier om reacties als ‘Het spijt me’, ‘Het moet verschrikkelijk zijn’, of ‘Ik kan me niet voorstellen hoe dat moet zijn’. Deze reacties zijn oppervlakkig, en vooral bedoeld om zichzelf af te schermen, en er eventueel zélf iets van te leren. Bij empathy‘ voelen mensen mee en zeggen ze bijvoorbeeld: ‘Ik heb het gevoel dat u zich voelt alsof…’, of ‘Ik voel hoe verdrietig u bent’. Maar ‘compassion‘ gaat een stap verder. Dan krijgt altruïsme een centrale rol: de ander staat centraal, en de luisteraar wil zich met hart en ziel inzetten voor die ander. 

Dat is helder. En toch… het blijft knagen. Met wie moeten we nu precies compassie tonen? Met de vluchtelingen op Lesbos (klik hier en hier en hier) of met de eilandbewoners? Met de zwarte mensen die in opstand komen tegen systematische discriminatie vanwege hun huidskleur? Of met de agenten die zich bedreigd voelen door ‘gewelddadige relschoppers’ zoals zij ze zouden noemen? Met de jongeren die geen feestjes meer mogen bouwen? Of met de ouderen die extra gevaar lopen door een rondwarend virus? Natuurlijk zijn deze vragen te zwart-wit gesteld. De werkelijkheid ligt een stuk genuanceerder, en de gematigde meerderheid houdt zich vaak stil.

Het probleem is dat mensen uiteindelijk groepsdieren zijn, en geneigd zijn om de ‘eigen’ groep te beschermen. Zeker als het een gesloten groep met een sterke eigen cultuur betreft. Zo’n groep geeft houvast en geluk. Ook het Genootschap was als een warm bad met vriendelijke mensen. Samen zingen, samen feesten, samen lachen, samen huilen. Samen één zijn, samensmelten, dat was toen het doel. En ook nu nog is dat het streven: ‘wij is het nieuwe “ik”’, is een nieuwe slogan. Samen naar verbinding zoeken, uit solidariteit en compassie. ‘En wij helpen je daarmee, zodat we samen kunnen werken aan een menswaardige samenleving’, aldus het Genootschap (zie de FB-pagina en APG-website).

Je hoorde erbij, bij ‘het wij’. Stiekem ook nog als je eruit bent gestapt. Want eens apostolisch, altijd apostolisch. Maar dat verandert als je dat ‘wij’ (en daarmee ook je ‘ik’) probeert te begrijpen. Als je de geschiedenis van de apostolische beweging (sinds 1830) verweeft met je eigen herinneringen (sinds 1973) en de rol van je familie hierin (sinds 1901), en deze zoektocht vastlegt in een boek. Dan bereiken je opeens andere berichten: je bent een nestbevuiler en verrader, ook als je er al 22 jaar niet meer toe behoort. Dan ben je ‘een fantast’ en ‘vol verbittering’, ‘beschadigd’ en ‘gefrustreerd’, een ‘aandachttrekker’ en ‘volslagen gek’, ‘obsessief’ en ‘schizofreen’. Dan komen de bekende one-liners uit de kast: ‘het is nu allemaal anders’, ‘je blijft steken in het verleden’, en ‘je hebt het verkeerd gezien.’

Even leek ik een eenling. Totdat bleek dat er meer apostelkinderen waren. Totdat bleek dat ik honderden berichten kreeg van mensen die zich in het verhaal herkenden. Maar al gauw regende het toen weer nieuwe plakkers, uitgedeeld door boze genootschapsleden: ik was de ‘Apostel van de Afvalligen’ en mijn lezers zouden ‘Renskes kinderen’ zijn waarbij ze tevens werden weggezet als onnadenkende, radicale, ongenuanceerde ‘volgelingen’. En zo ontstond langzaam maar zeker een nieuwe groep (voor het eerst in de genootschaps-geschiedenis) : de groep van de afvalligen. Dat er in de praktijk geen sprake is van ‘de groep rond Renske’ (elke lezer is een individu, en de meeste Apostelkinderen hebben – net als ik – sowieso een allergie voor groepen en leiders), dat doet even niet ter zake. Bovendien leidt zo’n vijandsbeeld mooi af van de inhoud van het verhaal.

De afgelopen maanden heb ik veel geleerd. Mensen kunnen met groot fanatisme hun eigen groep verdedigen. Ja, ook als hun geloofsgroep als missie heeft om de medemens te ‘inspireren positief, bewust en liefdevol te werken aan een samenleving met meer compassie’. En als je overloopt van compassie voor je eigen groep, dan sta je toe dat je eigen stichting (een soort apostolische ‘denktank’) een ‘recensie’ plaatst vol stromannen die leiden tot het volgende eindoordeel over het boek Apostelkind: ‘een boek, een wetenschapper onwaardig.’ Maar dat ik inferieur was, dat was me al meteen duidelijk: voor deze ‘recensent’ waren de 18 letters van mijn naam er 16 teveel. Het gebruik van mijn initialen, dat vond hij al meer dan genoeg, in zijn boekbespreking van maar liefst 15 pagina’s.

Voor de een ben ik R.D., voor de ander een gek. Milde vormen van ontmenselijking. Veel is geoorloofd. Want ‘wij hebben iets bijzonders te brengen’ en het Werk moet doorgaan.  

Compassie kan kieskeurig zijn.

….

Begroetingsrituelen

Een zondagmiddag, ergens in 1981 – Elkaar in de ogen kijken, dat is belangrijk. In ons Gebouw moeten je handen, ogen en mond hard werken. Ze moeten schudden en kijken en ‘goedemorgen Tante’ zeggen. Of ‘goedemorgen Oom’, dat kan natuurlijk ook. Vanmorgen heb ik negentien keer geschud, tien keer ‘Oom’ en negen keer ‘Tante’ gezegd. Ik heb in vijftien gezichten gekeken en dus vond oma mij vier keer ongehoorzaam. Maar ik weet nooit zo goed of ik in het linkeroog of in het rechteroog moet kijken. Beide ogen tegelijk lukt me niet. Oma zegt dat dat smoesjes zijn. Kim is goed in aankijken. Zij kijkt gewoon met opengesperde ogen naar de plek boven de neus. Kim heeft me laten zien hoe ze dat doet. Dat ga ik volgende week ook proberen.– Bron: boek ‘Apostelkind’, pp. 79-80

Een welkom zit vol symbolen waarmee je boodschappen afgeeft. Een high-five, een vuist, een hand. Ze laten zien bij welke groep je hoort. Geef je eén, twee of drie zoenen? Dat kan per provincie verschillen. Of per land. In Engeland wordt niet gekust. Daar geef je elkaar de eerste keer een hand. De tweede keer een knikje. Je kent elkaar dan immers al, en opnieuw voorstellen is niet nodig. Je blijft knikken totdat er een vriendschap ontstaat. En dan volgt een ongemakkelijke overgangsperiode, waarna men (na een tijdje) besluit elkaar te omhelzen. Deze ‘big hug’ is uit Amerika overgewaaid, maar dat kan post-corona weer veranderen. Wie weet.

Het alledaagse groeten is vaak meer dan zomaar een gewoonte. Het zijn tekenen. Je laat zien hoe je je voelt, of hoe je over de ander denkt. Een stevige handdruk betekent iets anders dan een snelle, slappe handdruk. Een groet is een uitdrukking: van iets zakelijks, of van genegenheid, liefde of troost. Of je legt je status ermee vast. Zo liet de Irakese dictator Saddam Hoessein zich met een kus in zijn oksel begroeten. En ook de handdruk van de Amerikaanse president Trump is berucht: met vrij agressieve, slingerende bewegingen brengt hij hiermee de ander uit evenwicht.

Ook in het Apostolisch Genootschap waren de begroetingsrituelen kenmerkend. Voordat je in de zaal zat, had je minstens zes handen geschud. Al bij de ingang stond ‘de Broeder van Ontvangst’, dan was er in de ‘Garderobe’ de ‘Broeder van de Mededelingen’, bij de zaalingang een andere ‘Broeder van Ontvangst’ en elke andere volgeling die je tegenkwam tijdens deze korte wandeling kreeg vaak ook een hand. Als kind moest je ‘dag Oom’ of ‘dag Tante’ zeggen. En vooral goed aankijken, intens, niet te lang, maar vooral niet te kort. Een buitenstaander herkende je meteen: die deed het ‘fout’, niet volgens de ongeschreven regels.

Buitenstaanders vonden dat apostolischen te aanrakerig waren. Onze katholieke dorpsgenoten leken er niet zo’n moeite mee te hebben, maar protestanten gruwelden daarvan. Gereformeerden in onze buurt noemden ons ‘die mensen van de kuskerk.’ En inderdaad: er werden niet alleen vele handen geschud, maar ook royaal gekust. Apostel Slok zoende zusters op de wang, en nam het gezicht van broeders met beide handen vast. Dat was een eer, als het jou overkwam, want dan hoorde je erbij. Dan was je belangrijk genoeg om deze speciale attentie van de Man Gods te krijgen.

Als ‘insider’ kon je trouwens ook ‘buitenstaander’ worden: namelijk als je naar een andere gemeente ging om daar een dienst bij te wonen. Dan moest je eerst op de maandag naar het Spreekuur van je Plaatselijke Voorganger om een ‘legitimatiebewijs’ op te halen. Zo’n document liet zien wie je was, waar je vandaan kwam, en waar je naartoe ging, zodat je mocht deelnemen aan de apostolische rituelen. Op de voorkant kreeg je een stempel, handtekening en warme hartensgroet van je Voorganger. En op de achterkant stonden verdere ‘bepalingen’ zoals de geldigheidsduur en het oogmerk (bv bepaling 2: ‘voor zakelijke doeleinden mogen geen legitimaties worden afgegeven.’)

Door je je te legitimeren kon je je apostolische identiteit bewijzen. Zelf snapte ik het nut er nooit zo van: uit je gedrag en acties bij de deur van het Gebouw bleek immers meteen of je een Apostelkind was, of niet. Binnen was je nooit ‘iemand van buiten.’

voorkant van een apostolisch legitimatiebewijs
achterkant van een apostolisch legitimatiebewijs voor volgelingen die een andere gemeenschap gingen bezoeken, elders in het land, 19-20 september 1992

Geplaatst in Geen categorie | 8 reacties

Hartelijk Welkom!

Welkom op deze site. Elke zondagavond zal ik een stukje plaatsen. Nee, het wordt geen ‘hartensuiting’, ‘weekbrief’ of ‘wekelijkse inspiratie’. Daar begin ik niet aan. Hoe dan wel te beginnen? Met een ‘hartelijk welkom’? Ook dat geeft zo zijn problemen… ‘Aan deze Plaats der Hulpe heet ik U allen een Hartelijk Welkom toe,’ zo hoorde ik als Apostelkind bij binnenkomst. We zongen er ook over: ‘Wees welkom, eerstelingskinderen.’ En tijdens de zondagochtend- en weekdiensten werd de brief van ‘de Apostel’ uit ‘Ons Weekblad’ voorgelezen door alle ‘Voorgangers’ op 100 plekken tegelijk in het gehele land, voor de 30.000 volgelingen. Steevast begon zo’n brief met een lange ‘begroeting’ waarin de Man Gods zijn Volk een ‘hartelijk welkom’ toewenste.

Op mijn blog zal ik jullie niet elke keer verwelkomen. Ik begin gewoon. Vaak met vragen. Wat is democratie? Wat is vrijheid? Wat is de aantrekkingskracht van autoritaire leiders? Wat maakt ons tot volgers? Wanneer worden mensen fanatiek? Hoe ontstaan regime-transities? Wanneer komen mensen in opstand? In mijn werk als politicoloog zoek ik naar antwoorden op zulke vragen. Ik geef er les in, begeleid promovendi rondom deze thema’s, en schrijf er wetenschappelijke boeken en artikelen over. Maar ook in mijn recente boek “Apostelkind“ komen deze onderwerpen langs. Dit boek heeft veel losgemaakt en roept weer nieuwe vragen op waarover ik zal blijven schrijven. Naast blogs bevat deze site ook informatie over recente ontwikkelingen, (re)acties van ex-leden, leden en het Genootschap zelf naar aanleiding van het boek. Als je aanvullingen hebt, laat het me dan gerust weten!

En elk stukje zal plompverloren eindigen. Niet met een ‘innige groet der liefde’ en niet ‘van heler harte.’ Hopelijk wel met nieuwe vragen, waar ter wereld je je ook bevindt.

Begin van een wekelijkse apostelbrief, 26 juni 1983
Slot van een wekelijkse apostelbrief, 26 juni 1983